Перевод: со всех языков на французский

с французского на все языки

donner un coup (au coeur)

  • 1 émotion

    nf. ÉMÔCHON (Aix, Albanais.001, Arvillard, St-Pierre-Alb., Table). - E.: Émoi.
    A1) choc émotionnel: kou u keû(r) < coup au coeur> (001 | Bogève)
    B1) v., faire éprouver (à qq.) une grande émotion (de frayeur, de répugnance), glacer le sang à (qq.): fére vrî l'san dsu à (kâkon) <faire tourner le sang dessus à (qq.)> vti. (001, Balme-Si.), fére vrî l'âla < faire tourner l'aile> (Annecy).
    B2) provoquer un choc émotionnel: balyî / fotre émotion on kou (u keû) < donner un coup (au coeur)> (001).

    Dictionnaire Français-Savoyard > émotion

  • 2 hand

    1  main 〈v.〉
    ♦voorbeelden:
    1   aan handen en voeten gebonden • pieds et poings liés
         op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattes
         〈 figuurlijk〉 zich met handen en voeten verweren • se défendre pied à pied
         in andere handen komen • changer de main
         aan de beterende hand zijn • être en voie de guérison
         〈 figuurlijk〉 in de dode hand • de mainmorte
         een gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuse
         een gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compter
         die zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mains
         gouden handen hebben • avoir des doigts de fée
         met harde hand opvoeden • élever à la dure
         (iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)
         bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en haut
         van hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que
         〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.
         niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides
         〈 figuurlijk〉 een tekening uit de losse hand • un dessin à main levée
         〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambe
         met losse handen rijden • rouler sans les mains
         iemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.
         〈 figuurlijk〉 in slechte handen vallen • tomber entre de mauvaises mains
         de sterke hand • (les agents de) la force publique
         de politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tendue
         met vaste hand • d'une main assurée
         met vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poigne
         in vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mains
         de vlakke hand • la paume
         dat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortune
         de handen vol hebben • 〈 letterlijk〉 avoir les mains chargées; 〈 figuurlijk〉 avoir un travail fou
         in vreemde handen overgaan • passer en d'autres mains
         de handen vrij hebben • avoir les coudées franches
         〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.
         〈 figuurlijk〉 met de warme hand geven • donner de son vivant
         aan de winnende hand zijn • être en train de gagner
         〈 figuurlijk〉 met zachte hand • avec tact
         〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort
         〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen branden • se casser le nez
         de handen dichtknijpen • serrer les poings; 〈 figuurlijk〉 se frotter les mains
         iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.
         iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.
         zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main
         〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • ±couvrir qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.
         〈 figuurlijk〉 de handen ineenslaan • unir ses efforts
         〈 figuurlijk〉 mijn handen jeuken • la main me démange (de frapper)
         〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • arracher des applaudissements
         de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.
         〈 figuurlijk〉 de handen in de schoot leggen • baisser les bras
         de hand lezen • lire (dans) les lignes de la main
         de hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.
         hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds
         〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez
         〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.
         〈 figuurlijk〉 de hand ophouden • faire la manche
         elkaar de hand reiken • 〈 letterlijk en figuurlijk〉 se tendre la main
         iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.
         de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvrage
         〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • mettre fin à ses jours
         〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • s'en prendre à soi-même
         〈 figuurlijk〉 zijn handen uit de mouwen steken • mettre la main à la pâte
         〈 figuurlijk〉 ik zou er mijn hand voor in het vuur durven steken • j'en mettrais ma main au feu
         〈 figuurlijk〉 de hand over het hart strijken • se montrer indulgent
         zijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout
         〈 figuurlijk〉 de hand van een meisje vragen • demander la main d'une jeune fille
         〈 figuurlijk〉 zijn handen aan iets vuilmaken • se salir les mains
         〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • s'en laver les mains
         〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.
         mijn hand erop! • c'est promis!
         handen omhoog! • haut les mains!
         streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlement
         handen thuis! • bas les pattes!
         〈 figuurlijk〉 aan de hand van • d'après
         〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.
         hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main
         iets aan de hand hebben • 〈 bezig met〉 s'occuper de qc.; 〈 betrokken bij〉 être mêlé à qc.
         〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.
         〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la main
         in de handen klappen • battre des mains
         in handen vallen van de politie • tomber aux mains de la police
         goed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniable
         zijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mains
         iemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 zijn leven stellen in Gods hand • remettre sa vie entre les mains de Dieu
         〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • avoir une voiture bien en main
         iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main
         〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.
         〈 figuurlijk〉 hij mag zich in de handen wrijven • il peut se frotter les mains
         〈 figuurlijk〉 je hebt het zelf in de hand • c'est toi qui décides
         hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lune
         met de handen werken • travailler de ses mains
         〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • s'arracher les cheveux
         〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • saisir l'occasion
         〈 figuurlijk〉 met de handen in de zakken staan, zitten • garder les mains dans les poches
         〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeur
         met de hand genaaid • cousu (à la) main
         zich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa poche
         iets om handen hebben • avoir qc. à faire
         〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.
         〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.
         〈 figuurlijk〉 iemand op handen dragen • ±être en admiration devant qn.
         op (met) de hand wassen • laver à la main
         de hand op de knip houden • être près de ses sous
         hand over hand toenemen • aller en augmentant
         iemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)
         iets ter hand nemen • 〈 letterlijk〉 prendre qc. en main; 〈 figuurlijk〉 entreprendre qc.
         iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travail
         er komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)
         uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la main
         uit de hand lopen • dégénérer; 〈m.b.t. prijzen, economie〉 déraper
         uit de eerste hand • de première main
         vlug van de hand gaan • se vendre comme des petits pains
         iets van de hand doen • écouler qc.
         van hand tot hand gaan • passer de main en main
         〈 juridisch〉 gift van hand tot hand • don de la main à la main
         〈 figuurlijk〉 voor de hand wegnemen • prendre ce qui est devant soi
         〈 figuurlijk〉 dat ligt voor de hand • ça va de soi
         〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 zonder handen rijden • rouler sans les mains
         geen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.
         hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touché
         〈 figuurlijk〉 geen hand voor ogen kunnen zien • n'y voir goutte
         het zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire
         〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • être débordé de travail
         〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • à plusieurs mains l'ouvrage avance
    wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?
         alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'était
         iets in de hand werken • aider à qc.
         dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crime
         iemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côté
         op iemands hand zijn • être du côté de qn.
         〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • prendre tout au sérieux
         op handen zijn • être imminent
         van de hand in de tand leven • vivre au jour le jour
         een voorstel van de hand wijzen • repousser une proposition
         beschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusations
         een uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation
    → link=vogel vogel

    Deens-Russisch woordenboek > hand

  • 3 YOLLOHIXILI

    yôllohixili > yôllohixil.
    *\YOLLOHIXILI v.t. tla-., percer le centre, le coeur d'une chose.
    " nitlayôllohixili ", I pierce the center.
    Il s'agit du maguey, patimetl. Sah11,217.
    Form: sur ixili, piquer, donner un coup d'épine, élém.incorp. yôllohtli.

    Dictionnaire de la langue nahuatl classique > YOLLOHIXILI

  • 4 affero

    adfĕro (affĕro), ferre, attŭli (adtŭli), allātum (adlātum) - tr. -    - inf. passif arch. adferrier, Plaut. Aul. 571. [st1]1 [-] apporter, porter à, porter vers.    - candelabrum Romam adferre, Cic. Verr. 4, 64: apporter un candélabre à Rome.    - Socrati orationem adferre, Cic. de Or. 1, 231: apporter un discours à Socrate.    - scyphos ad praetorem adferre, Cic Verr. 4, 32: apporter des coupes au préteur.    - tamquam vento adlatae naves, Liv. 44, 20, 7: vaisseaux pour ainsi dire apportés par le vent.    - afferre se (afferri), Virg.: se rendre, se diriger, s'avancer.    - afferre pedem, Cat.: se rendre, se diriger, s'avancer.    - aliquid ad aliquem (alicui) adferre: apporter qqch à qqn.    - adferre litteras ad aliquem (adferre litteras alicui), Cic.: apporter une lettre à qqn.    - nimium raro nobis abs te litterae adferuntur, Cic. Att. 1, 9, 1: on m'apporte trop rarement des lettres de toi.    - nuntium alicui adferre, Cic. Amer. 19: apporter une nouvelle à qqn.    - adfertur ei de quarta nuntius, Cic. Phil. 13, 19: on lui apporte la nouvelle concernant la quatrième légion.    - crebri ad eum rumores adferebantur, Caes. BG. 2, 1, 1: des bruits fréquents lui parvenaient.    - ego jussero cadum unum vini veteris a me adferrier, Plaut. Aul. 571: je te ferai porter de chez moi un tonneau de vin vieux. [st1]2 [-] apporter une nouvelle, annoncer.    - quietae res ex Volscis adferebantur, Liv. 6, 30, 7: on annonçait que les Volsques se tenaient tranquilles.    - quicquid huc erit a Pompeio adlatum, Cic. Fam. 7, 17, 5: toutes les nouvelles qu'on apportera ici de Pompée.    - nuntiarunt caedem consulis adlatam aegre tulisse regem, Liv. 22, 37, 2: ils annoncèrent que le roi avait supporté avec peine la nouvelle de la mort du consul.    - alii majorem adferentes tumultum nuntii occurrunt, Liv. 27, 33, 1: d'autres messagers se présentent à lui, apportant la nouvelle d'un trouble plus grand (plus alarmant).    - cum mihi de Q. Hortensii morte esset adlatum, Cic. Br. 1: comme la nouvelle m'avait été apportée de la mort d'Hortensius.    - adferre + prop. inf.: annoncer que, rapporter que.    - ita Caelius ad illam adtulit se aurum quaerere, Cic. Cael. 53: Caelius lui annonça qu'il cherchait de l'or.    - nuntii adferebant male rem gerere Darium, Nep. Milt. 3, 3: les messagers annonçaient que Darius n'était pas heureux dans son expédition.    - novos hostes consilia cum veteribus jungere haud incertis auctoribus Romam est adlatum, Liv. 4, 45, 3: on annonça à Rome de source certaine que de nouveaux ennemis faisaient cause commune avec les anciens.    - pro comperto adtulit Achmos statuisse progredi, Liv. 35, 29, 9: il annonça comme une nouvelle certaine que les Achéens avaient décidé de marcher de l'avant.    - adferre ut + subj.: apporter l’ordre de.    - ab Carthagine adlatum est ut Hasdrubal in Italiam exercitum duceret, Liv. 23, 27, 9: de Carthage l'ordre vint qu'Hasdrubal conduisît son armée en Italie. [st1]3 [-] porter sur, porter contre.    - vim alicui adferre, Cic. Pomp. 39: faire violence à qqn.    - manus alienis bonis adferre, Cic. Off. 2, 54: porter la main sur les biens d'autrui.    - manus alicui adferre, Cic. Quinct. 85: se livrer à des actes de violence sur qqn.    - beneficio suo manus adfert, Sen. Ben. 2, 5, 3: il enlève à son bienfait tout son prix.    - adferre sibi manus, Cic.: se tuer de sa propre main. [st1]4 [-] apporter en plus; apporter à mettre à.    - ita ut, quantum tuis operibus diuturnitas detrahet, tantum adferat laudibus, Cic. Marc. 12: en sorte que, tout ce que le temps enlèvera à ton oeuvre, il l'ajoutera à ta gloire.    - adferre non minus ad dicendum auctoritatis quam facultatis, Cic. Mur. 4: apporter à sa plaidoirie non moins d'autorité que de talent.    - quicquid ad rem publicam adtulimus, Cic. Off. 1, 155: quels que soient les services que j'ai rendus à l'état. [st1]5 [-] apporter (une preuve, un exemple, une raison); alléguer, dire.    - testimonium adferre: produire un témoignage.    - argumentum adferre: apporter une preuve.    - exemplum adferre: donner un exemple.    - rationem adferre: donner une raison.    - rationes, cur hoc ita sit, afferre, Cic. Fin. 5: expliquer pourquoi il en est ainsi.    - ad ea quae dixi, adfer si quid habes, Cic. Att. 7, 9, 4: en réponse à ce que je t'ai dit, donne-moi ce que tu sais.    - aliquid (multa) adferre, cur (quamobrem): apporter un argument, beaucoup d'arguments pour prouver que.    - quid adferre potest, quamobrem voluptas sit summum bonum? Cic. de Or. 3, 78: quel argument peut-il apporter pour prouver que le plaisir est le souverain bien?    - cur credam, adferre possum, Cic. Tusc. 1, 70: je puis donner la raison de ma croyance.    - quid adferri potest cur non casu id evenerit? Cic. Div. 2: comment peut-on prouver que cela n'est pas dû au hasard?    - adfer, quem Fabiano possis praeponere, Sen. Ep. 100, 9: cite qui tu pourrais préférer à Fabianus.    - avec quod, ce fait que: firmissimum hoc adferri videtur, cur deos esse credamus, quod... Cic. Tusc. 1, 30: la preuve la plus forte, à ce qu'il semble, qu'on produise pour justifier la croyance en l'existence des dieux, c'est que...    - avec prop. inf.: adfers in extis cor non fuisse, Cic. Div. 2, 36: tu dis que dans les entrailles de la victime le coeur manquait. [st1]6 [-] apporter, occasionner; contribuer à, aider à.    - delectationem, dolorem, luctum, metum, spem: apporter du plaisir, de la douleur, le deuil, la crainte, l'espoir.    - adferre pacem, bellum, Cic. Phil. 6, 17: apporter la paix, la guerre.    - cladem populo Romano, multas alicui lacrimas adferre, Cic. Nat. 2, 8: être la cause d'un désastre pour le peuple romain, de bien des larmes pour qqn.    - videri proelium defugisse magnum detrimentum adferebat, Caes. BC. 1, 82, 2: paraître avoir esquivé la bataille causait un grand préjudice.    - negat diuturnitatem temporis ad beate vivendum aliquid adferre, Cic. Fin. 2, 87: il prétend que la durée ne contribue en rien au bonheur de la vie.    - hic numerus nihil adfert aliud nisi ut... Cic. Or. 170: ce rythme ne contribue à rien d'autre qu'à faire que...    - quid loci natura adferre potest, ut... Cic. Fat. 8: quelle influence déterminante le climat peut-il avoir, pour faire que... ? [st1]7 [-] rapporter, produire, rendre.    - agri fertiles, qui multo plus adferunt, quam acceperunt, Cic. Off. 1, 15: les terres fertiles qui produisent beaucoup plus de grain qu'on ne leur en a confié.    - talis ager post longam desidiam laetas segetes affert, Col. 2: une telle terre, après un long repos, produit une abondante moisson.    - plantae sinapis prima hieme translatae plus cymae vere adferunt, Col. 11: les pieds de sénevé, transplantés au commencement de l'hiver, produisent au printemps une cime plus développée.    - au fig. magnum proventum poetarum annus hic attulit, Plin. Ep. 1, 13: cette année a produit une abondante moisson de poètes.
    * * *
    adfĕro (affĕro), ferre, attŭli (adtŭli), allātum (adlātum) - tr. -    - inf. passif arch. adferrier, Plaut. Aul. 571. [st1]1 [-] apporter, porter à, porter vers.    - candelabrum Romam adferre, Cic. Verr. 4, 64: apporter un candélabre à Rome.    - Socrati orationem adferre, Cic. de Or. 1, 231: apporter un discours à Socrate.    - scyphos ad praetorem adferre, Cic Verr. 4, 32: apporter des coupes au préteur.    - tamquam vento adlatae naves, Liv. 44, 20, 7: vaisseaux pour ainsi dire apportés par le vent.    - afferre se (afferri), Virg.: se rendre, se diriger, s'avancer.    - afferre pedem, Cat.: se rendre, se diriger, s'avancer.    - aliquid ad aliquem (alicui) adferre: apporter qqch à qqn.    - adferre litteras ad aliquem (adferre litteras alicui), Cic.: apporter une lettre à qqn.    - nimium raro nobis abs te litterae adferuntur, Cic. Att. 1, 9, 1: on m'apporte trop rarement des lettres de toi.    - nuntium alicui adferre, Cic. Amer. 19: apporter une nouvelle à qqn.    - adfertur ei de quarta nuntius, Cic. Phil. 13, 19: on lui apporte la nouvelle concernant la quatrième légion.    - crebri ad eum rumores adferebantur, Caes. BG. 2, 1, 1: des bruits fréquents lui parvenaient.    - ego jussero cadum unum vini veteris a me adferrier, Plaut. Aul. 571: je te ferai porter de chez moi un tonneau de vin vieux. [st1]2 [-] apporter une nouvelle, annoncer.    - quietae res ex Volscis adferebantur, Liv. 6, 30, 7: on annonçait que les Volsques se tenaient tranquilles.    - quicquid huc erit a Pompeio adlatum, Cic. Fam. 7, 17, 5: toutes les nouvelles qu'on apportera ici de Pompée.    - nuntiarunt caedem consulis adlatam aegre tulisse regem, Liv. 22, 37, 2: ils annoncèrent que le roi avait supporté avec peine la nouvelle de la mort du consul.    - alii majorem adferentes tumultum nuntii occurrunt, Liv. 27, 33, 1: d'autres messagers se présentent à lui, apportant la nouvelle d'un trouble plus grand (plus alarmant).    - cum mihi de Q. Hortensii morte esset adlatum, Cic. Br. 1: comme la nouvelle m'avait été apportée de la mort d'Hortensius.    - adferre + prop. inf.: annoncer que, rapporter que.    - ita Caelius ad illam adtulit se aurum quaerere, Cic. Cael. 53: Caelius lui annonça qu'il cherchait de l'or.    - nuntii adferebant male rem gerere Darium, Nep. Milt. 3, 3: les messagers annonçaient que Darius n'était pas heureux dans son expédition.    - novos hostes consilia cum veteribus jungere haud incertis auctoribus Romam est adlatum, Liv. 4, 45, 3: on annonça à Rome de source certaine que de nouveaux ennemis faisaient cause commune avec les anciens.    - pro comperto adtulit Achmos statuisse progredi, Liv. 35, 29, 9: il annonça comme une nouvelle certaine que les Achéens avaient décidé de marcher de l'avant.    - adferre ut + subj.: apporter l’ordre de.    - ab Carthagine adlatum est ut Hasdrubal in Italiam exercitum duceret, Liv. 23, 27, 9: de Carthage l'ordre vint qu'Hasdrubal conduisît son armée en Italie. [st1]3 [-] porter sur, porter contre.    - vim alicui adferre, Cic. Pomp. 39: faire violence à qqn.    - manus alienis bonis adferre, Cic. Off. 2, 54: porter la main sur les biens d'autrui.    - manus alicui adferre, Cic. Quinct. 85: se livrer à des actes de violence sur qqn.    - beneficio suo manus adfert, Sen. Ben. 2, 5, 3: il enlève à son bienfait tout son prix.    - adferre sibi manus, Cic.: se tuer de sa propre main. [st1]4 [-] apporter en plus; apporter à mettre à.    - ita ut, quantum tuis operibus diuturnitas detrahet, tantum adferat laudibus, Cic. Marc. 12: en sorte que, tout ce que le temps enlèvera à ton oeuvre, il l'ajoutera à ta gloire.    - adferre non minus ad dicendum auctoritatis quam facultatis, Cic. Mur. 4: apporter à sa plaidoirie non moins d'autorité que de talent.    - quicquid ad rem publicam adtulimus, Cic. Off. 1, 155: quels que soient les services que j'ai rendus à l'état. [st1]5 [-] apporter (une preuve, un exemple, une raison); alléguer, dire.    - testimonium adferre: produire un témoignage.    - argumentum adferre: apporter une preuve.    - exemplum adferre: donner un exemple.    - rationem adferre: donner une raison.    - rationes, cur hoc ita sit, afferre, Cic. Fin. 5: expliquer pourquoi il en est ainsi.    - ad ea quae dixi, adfer si quid habes, Cic. Att. 7, 9, 4: en réponse à ce que je t'ai dit, donne-moi ce que tu sais.    - aliquid (multa) adferre, cur (quamobrem): apporter un argument, beaucoup d'arguments pour prouver que.    - quid adferre potest, quamobrem voluptas sit summum bonum? Cic. de Or. 3, 78: quel argument peut-il apporter pour prouver que le plaisir est le souverain bien?    - cur credam, adferre possum, Cic. Tusc. 1, 70: je puis donner la raison de ma croyance.    - quid adferri potest cur non casu id evenerit? Cic. Div. 2: comment peut-on prouver que cela n'est pas dû au hasard?    - adfer, quem Fabiano possis praeponere, Sen. Ep. 100, 9: cite qui tu pourrais préférer à Fabianus.    - avec quod, ce fait que: firmissimum hoc adferri videtur, cur deos esse credamus, quod... Cic. Tusc. 1, 30: la preuve la plus forte, à ce qu'il semble, qu'on produise pour justifier la croyance en l'existence des dieux, c'est que...    - avec prop. inf.: adfers in extis cor non fuisse, Cic. Div. 2, 36: tu dis que dans les entrailles de la victime le coeur manquait. [st1]6 [-] apporter, occasionner; contribuer à, aider à.    - delectationem, dolorem, luctum, metum, spem: apporter du plaisir, de la douleur, le deuil, la crainte, l'espoir.    - adferre pacem, bellum, Cic. Phil. 6, 17: apporter la paix, la guerre.    - cladem populo Romano, multas alicui lacrimas adferre, Cic. Nat. 2, 8: être la cause d'un désastre pour le peuple romain, de bien des larmes pour qqn.    - videri proelium defugisse magnum detrimentum adferebat, Caes. BC. 1, 82, 2: paraître avoir esquivé la bataille causait un grand préjudice.    - negat diuturnitatem temporis ad beate vivendum aliquid adferre, Cic. Fin. 2, 87: il prétend que la durée ne contribue en rien au bonheur de la vie.    - hic numerus nihil adfert aliud nisi ut... Cic. Or. 170: ce rythme ne contribue à rien d'autre qu'à faire que...    - quid loci natura adferre potest, ut... Cic. Fat. 8: quelle influence déterminante le climat peut-il avoir, pour faire que... ? [st1]7 [-] rapporter, produire, rendre.    - agri fertiles, qui multo plus adferunt, quam acceperunt, Cic. Off. 1, 15: les terres fertiles qui produisent beaucoup plus de grain qu'on ne leur en a confié.    - talis ager post longam desidiam laetas segetes affert, Col. 2: une telle terre, après un long repos, produit une abondante moisson.    - plantae sinapis prima hieme translatae plus cymae vere adferunt, Col. 11: les pieds de sénevé, transplantés au commencement de l'hiver, produisent au printemps une cime plus développée.    - au fig. magnum proventum poetarum annus hic attulit, Plin. Ep. 1, 13: cette année a produit une abondante moisson de poètes.
    * * *
        Affero, pen. corr. affers, attuli, pen. cor. allatum, pen. prod. afferre. Apporter.
    \
        Afferre ad os cibum manu. Plin. Porter la viande au bec, Appasteler.
    \
        Afferre se aliquo. Virgil. S'approcher, ou Venir en quelque lieu.
    \
        Quod ab ipso allatum est, sibi esse id relatum putet. Terent. On luy a faict de tel pain soupe.
    \
        Negat Epicurus diuturnitatem temporis ad beate viuendum aliquid afferre. Ci. Proficter, ou servir de quelque chose.
    \
        Nihil afferunt quo iucundius viuamus. Cic. Ne nous aident en rien pour vivre plus joyeusement.
    \
        Afferre aliquid ad remp. Cic. Aider, Proficter quelque chose au commun.
    \
        Afferre aliquid ad communem fructum. Cic. Aider, et porter aucun profict aux hommes.
    \
        Afferre, pro eo quod est nuntiare. Cic. Attulerunt, Caesarem iter habere Capuam. Ils ont apporté les nouvelles que Cesar, etc.
    \
        Afferre ad aliquem. Cic. Rapporter et dire à aucun.
    \
        Nihil afferunt, qui in re gerendaversari senectutem negant. Cic. Ils ne dient ou alleguent rien à propos, Ils n'ont raisons qui vaillent.
    \
        An aetatem afferret? Cic. S'excusera il sur l'aage? Alleguera il l'aage pour excuse?
    \
        Ad ea quae dixi affer, siquid habes. Cic. Apporte, Ameine, Allegue quelque chose à l'encontre de ce que j'ay dict.
    \
        Afferre crimen in iudicium. Cic. Proposer un cas de crime à l'encontre de quelcun.
    \
        Afferre ad defensionem. Cic. Alleguer pour sa defense.
    \
        Communes vtilitates in medium afferre. Cic. Communiquer, Mettre en commun.
    \
        Afferre accessionem. Cic. Accroistre et augmenter.
    \
        Adiumentum alicui ad aliquam rem. Cic. L'aider à faire quelque chose.
    \
        AEs alienum attulit mihi haec res. Cic. M'a endebté.
    \
        Amaritudinem. Plin. Faire amer.
    \
        Animum vacuum ad scribendum. Cic. Avoir l'esprit delivre quand on se met à escrire.
    \
        Animum alicui. Cic. Donner courage, L'encourager.
    \
        Argumentum afferunt, quod, etc. Plin. Ils le prouvent par ceste raison, que, etc.
    \
        Authoritatem. Plin. Cic. Donner reputation et authorité, Faire qu'on soit plus estimé.
    \
        Calamitatem et cladem. Cic. Apporter dommage irreparable.
    \
        Causam. Terent. Alleguer raison pourquoy.
    \
        Causam. Cic. Bailler occasion.
    \
        Causam mortis. Cic. Donner occasion de mort.
    \
        Causam quoniam. Plin. Causam afferentes, quoniam in Thessalia, etc. Disants que c'estoit pour cause et raison que, etc.
    \
        Quum attulisset nullam causam quae istam, etc. Cic. Veu qu'il ne scavoit dire cause vallable qui, etc.
    \
        Commutationem voluntatis. Cic. Faire changer de volunte.
    \
        Compertum. Liu. Rapporter pour certain, Apporter certaines nouvelles.
    \
        Confidentiam. Caelius ad Cic. Donner hardiesse et asseurance.
    \
        Coniecturam. Cic. Donner quelque enseigne et argument, Donner conjecture.
    \
        Consecutionem voluptatis. Cic. Donner jouyssance de volupté.
    \
        Consilium alicui. Cic. Donner conseil.
    \
        Consolationem alicui malo. Cic. Donner confort en quelque adversité.
    \
        Constantiam. Cic. Donner constance.
    \
        Consuetudinem seruiendi liberae ciuitati. Cic. L'accoustumer à son obeissance.
    \
        Contemptionem ad omnes. Caesar. Faire mespriser de touts, et qu'on n'en tienne compte.
    \
        Crimen falsum alicui. Cic. Imposer crime à aucun.
    \
        Cumulum aliquem artibus aliorum. Cic. Donner quelque accroissement.
    \
        Curam. Cic. Donner soulci, Mettre en soulci.
    \
        Delectationem. Cic. Donner plaisir.
    \
        Dentes in dominum. Varro. Mordre son maistre.
    \
        Desperationem. Caesar. Mettre en desespoir.
    \
        Detrimentum. Caesar. Cic. Porter dommage.
    \
        Difficultatem alicui rei vel homini. Cic. Rendre une chose malaisee à faire, Donner empeschement.
    \
        Dolorem capitis. Plin. Causer, ou faire douleur de teste.
    \
        Dubitationem. Cic. Mettre en doubte.
    \
        Egestatem alicui. Cic. Mettre en povreté.
    \
        Errorem animis. Cic. Faire errer.
    \
        Excusationem. Cic. Alleguer excusation.
    \
        Exemplum. Plin. Alleguer exemple.
    \
        Exilium. Cic. Causer bannissement, Estre cause de bannissement.
    \
        Expectationem. Quintil. Mettre en attente.
    \
        Facultatem. Cic. Apporter commodité.
    \
        Affertur fama. Liu. On apporte nouvelles, On fait courir le bruit, Le bruit est.
    \
        Neque vlla de eius reditu fama ferebatur. Caesar. Il n'en estoit aucun bruit, On n'en parloit aucunnement.
    \
        Fastidium alicui. Cic. Apporter desgoustement, Desgouster.
    \
        Fastidia cibo affert haec res. Colum. Elle desgouste.
    \
        Fidem alicui rei. Liuius. Faire foy de quelque chose, Faire croire quelque chose.
    \
        Fiduciam. Caesar. Donner asseurance.
    \
        Finem tributorum. Cic. Mettre fin.
    \
        Florem afferre dicuntur arbores. Colum. Porter fleur.
    \
        Hilaritatem, vel iucunditatem, aut laetitiam. Pli. Cic. Mettre en joye, Resjouir.
    \
        Honorem. Plin. Faire ou porter honneur.
    \
        Iacturam. Colum. Porter dommage, ou perte.
    \
        Incrementum. Cic. Donner accroissement.
    \
        Inertiam alicui. Cic. Faire paresseux et nonchalant.
    \
        Initium morbi. Celsus. Causer le commencement de la maladie.
    \
        Interitum. Cic. Apporter la mort et destruction ou ruine.
    \
        Laborem. Cic. Donner peine et travail.
    \
        Lachrymas alicui. Cic. Luy apporter grand dueil.
    \
        Laetitiam alicui. Cic. Le resjouir.
    \
        Languorem alicui. Cic. Le faire paresseux et nonchalant.
    \
        Laudem alicui. Cic. Apporter loz ou louange.
    \
        Leuationem. Cic. Donner allegeance.
    \
        Literas. Cic. Apporter lettres à aucun.
    \
        Luctum alicui. Cic. Causer, ou Apporter dueil.
    \
        Manus alicui. Cic. Mettre la main sur luy, Le battre.
    \
        Manus sibi. Plancus ad Ciceronem. Se deffaire soymesme, Se tuer.
    \
        Manus bonis alienis. Cic. Prendre, Ravir les biens d'autruy.
    \
        Manus vulneribus. Cic. Renouveler les douleurs.
    \
        Medicinam. Cic. Porter medecine.
    \
        Memoriam. Cic. Faire souvenir.
    \
        Metum alicui. Cic. Faire paour.
    \
        Molestiam. Cic. Faire, ou Donner ennuy et fascherie.
    \
        Moram alicui rei. Cic. Empescher et retarder.
    \
        Morbum alicui. Plaut. Faire malade.
    \
        Mortem vno ictu. Cic. Tuer tout d'un coup.
    \
        Motum animis. Cic. Esmouvoir les cueurs.
    \
        Munus Reip. Cic. Faire un bien et profict à la republique.
    \
        Necessitatem. Cic. Contraindre.
    \
        Neruos et industriam. Cic. Employer sa force et son esprit, ou son industrie.
    \
        Necem. Plin. Faire mourir. Vide NEX.
    \
        Nuntium. Cic. Apporter nouvelle.
    \
        Obliuionem tristitiae. Plin. Faire oublier.
    \
        Obscuritatem orationi. Cic. Obscurcir.
    \
        Odium. Plin. Faire hair, Engendrer haine.
    \
        Odium quod in ipsum attulerant. Cic. La haine dont ils estoyent venuz garnis à l'encontre de luy.
    \
        Odium maius affert mihi haec res, quam etc. Cela me desplaist plus, ou Me porte plus d'ennuy et de desplaisir, que etc.
    \
        Offensionem. Cic. Faire desplaisir, Offenser.
    \
        Magnam haec res illis offensionem ad omnes attulit. Caesar. Cela les mist fort en la malegrace de touts.
    \
        Opem alicui. Terent. Aider.
    \
        Opinionem populo. Cic. Mettre les gents en opinion.
    \
        Pacem animis. Cic. Mettre en repos d'esprit.
    \
        Pacem ad aliquam. Plaut. Apporter paix.
    \
        Pauorem. Plin. Faire paour, Donner crainte.
    \
        Pedem. Catul. Venir.
    \
        Periculum. Caelius ad Ciceronem. Mettre en danger.
    \
        Perniciem. Cic. Porter dommage, ou malencontre.
    \
        Perturbationem rerum. Brutus ad Ciceronem. Mettre en trouble et desarroy.
    \
        Pestem. Cic. Apporter grand'malencontre.
    \
        Pestilentiam. Plin. Amener la peste.
    \
        Pondus. Cic. Permagnum pondus affert beneuolentia erga illum. L'amor qu'il ha envers luy fait beaucoup, Cela y aide fort.
    \
        Quaestionem. Cic. Quaestionem attulerunt poetae, quidnam esset illud, etc. Ont mis en doubte, Ont doubté, Ont demandé.
    \
        Rationem quoniam, et Rationes cur. Plin. Donner, ou Alleguer raison, Prouver par raison.
    \
        Religionem afferre alicui. Cic. Mettre quelcun en scrupule de conscience.
    \
        Repulsam attulit haec res. Cic. Cela a esté cause que j'ay esté refusé et esconduict.
    \
        Requiem. Ouid. Donner, ou apporter repos.
    \
        Affertur rumoribus spes. Cic. Le commun bruit donne esperance.
    \
        Afferuntur rumores ad eum. Caesar. On luy rapporte.
    \
        Salutem. Caesar. Cic. Sauver.
    \
        Satietatem. Cic. Saouler.
    \
        Scientiam. Cic. Affert vetustas incredibilem scientiam. Apporte et donne congnoissance si grande, qu'on ne scauroit croire.
    \
        Seditiones. Cic. Mettre en dissention.
    \
        Sententiam. Cic. Dire son opinion.
    \
        Solicitudinem affert haec res. Plancus ad Ciceronem. Engendre un soulci.
    \
        Solatium. Cic. Donner soulas.
    \
        Somnum. Cic. quod et somnum inducere, et Conciliare somnum dicitur. Faire dormir.
    \
        Spem. Cic. Donner esperance.
    \
        Splendorem voci. Plin. Esclarcir la voix, Faire la voix clere et nette.
    \
        Sumptum alicui. Cic. Faire coustange à un autre.
    \
        Suppetias. Plaut. Donner secours.
    \
        Suspicionem. Cic. Donner souspecon.
    \
        Tabem gregi. Colum. Faire devenir en chartre et seicher.
    \
        Taedium. Liu. Fascher, Ennuyer, Attedier.
    \
        Terrorem. Id est Terrere. Liuius. Espovanter, Faire paour, et frayeur.
    \
        Terrores ad aliquem. Cic. Rapporter choses qui sont à craindre, et qui font paour.
    \
        Testimonium. Caesar. Prouver, Bailler preuve.
    \
        Torporem. Plin. Faire appesantir et eslourdir.
    \
        Vim. Cic. Faire violence.
    \
        Vim afferre virgini. Cic. Violer, Prendre par force.
    \
        Vim vitae et corpori. Cic. Se tuer.
    \
        Vim et celeritatem afferre. Cic. Donner force et vistesse.
    \
        Vim in docendo. Cic. Contraindre à croire.
    \
        Afferre vim, pro Cogere. Cic. Contraindre, Forcer.
    \
        Affert aliam vitam haec dies. Terent. Requiert tresestroictement.
    \
        Vtilitatem aliquam. Quintil. Apporter quelque profict.
    \
        Affertur, Impersonale. Liu. Les nouvelles sont venues que, etc.

    Dictionarium latinogallicum > affero

  • 5 in

       - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
    * * *
       - formes arch. endŏ et indŭ, cf. Enn. ap. Gell. 12, 4; id. ap. Macr. S. 6, 2; Lucil. ap. Lact. 5, 9, 20; Lucr. 2, 1096; 5, 102; 6, 890 etc.; gr. ἐν, ἐν-θα, ἐν-θεν, εἰς, i. e. ἐν-ς, ἀνά.    - voir l'article in de Gaffiot. [ABCU]A - ĭn, prép. [st1]1 [-] avec l'accusatif pour indiquer le lieu où l'on va, le but, l'aboutissement, la conformité, la distributivité, le temps (jusqu'à, pour) dans, en, sur, jusqu'à, pour, contre, conformément à, par (distributif).    - eo in urbem: je vais en ville.    - in meridiem: du côté du midi.    - in latitudinem: dans le sens de la largeur.    - in altitudinem: en hauteur.    - dormire in lucem: dormir jusqu'au jour.    - in diem vivere: vivre au jour le jour.    - in omnes partes: sous tous les rapports.    - in multam noctem: jusqu'au milieu de la nuit.    - amor in patria: l'amour pour la patrie.    - in rem esse: être utile.    - dicere in aliquem: parler contre qqn.    - in Verrem oratio: discours contre Verrès.    - in verba alicujus jurare: jurer selon la formule de qqn, prononcer le serment dicté par qqn.    - pacem dare in has leges: accorder la paix à ces conditions.    - servilem in modum: à la façon d'un esclave.    - in capita: par tête.    - in militem: par soldats.    - in singulos equites tunicas dare: donner une tunique à chaque cavalier.    - in perpetuum: pour toujours.    - in posterum diem: pour le lendemain.    - emere in diem: acheter pour une date fixée.    - in sex menses: pour six mois.    - in dies (singulos): [jour par jour] = au jour le jour.    - in universum: en général.    - in vicem (invicem, in vices): à son tour, en retour. [st1]2 [-] avec l'ablatif pour indiquer le lieu où l'on est, le temps dans diverses locutions dans, sur, en, à propos de, quand il s'agit de, parmi, pour    - sum in horto: je suis dans le jardin.    - in paucis diebus: en peu de jours.    - in primo congressu: au premier choc.    - in amicis eligendis: quand il s'agit de choisir des amis.    - in bonis oratoribus: parmi les bons orateurs.    - in salute reipublicae: quand il y va du salut de la république.    - in manu: à portée de la main.    - in aere alieno esse: avoir des dettes.    - in suis summis esse: ne pas avoir de dettes.    - in tempore: à temps.    - in oculis: sous les yeux.    - in tanta re: lorsqu'il s'agit d'une affaire si importante.    - in magna inopia: étant donné la disette.    - misericordes in furibus aerarii: compatissants pour les voleurs du trésor public. [ABCU]B - in, préfixe in-, i- parfois devant g ou n il- ou in- devant l im- ou in- devant m, p ir- ou in- devant r [st1]1 [-] dans, sur, contre (in-cidere → in + cadere: tomber sur; im- ponere ou in-ponere: placer sur; il-ludere ou in-ludere: jouer sur, se moquer de; ir-rumpere ou in-rumpere: s'élancer contre, s'élancer dans; in-fodere: creuser pour mettre dedans, enfouir). [st1]2 [-] valeur négative (i-gnavus: sans activité, paresseux, mou; i-gnoscere: ne pas reconnaître, pardonner; in-ers → in + ars: étranger à tout art, sans talent; il-lautus ou in-lautus: qui n'est pas lavé, sale; im-motus ou in-motus: immobile). [ABCU]C - in', pour isne.    - in' ? Ter.: vas-tu?
    * * *
        Caue ne illi obiectes nunc, in aegritudine Te has emisse. Plaut. Que tu te repens de les avoir acheté, ou Que tu les as acheté à regret et contre ton coeur.
    \
        In aere alieno esse. Cic. Estre endebté.
    \
        Immane est facinus, verum in aetate vtile et conducibile. Plaut. En temps et lieu, Aucunesfois.
    \
        In aeuo nostro. Plin. De nostre temps.
    \
        In_aeternum. Plin. iunior. Eternellement, A jamais.
    \
        In agendo. Terent. En jouant la farce.
    \
        In apparando consumunt diem. Terent. A appareiller.
    \
        In alio facere. Gell. Quae ita acerbitas est, si idem fiat in te, quod tute in alio feceris? A un autre.
    \
        Inuadere in aliquem. Tacit. Assaillir aucun.
    \
        In aliquo referam gratiam. Plaut. En quelque autre chose.
    \
        In ambiguo esse. Plaut. Estre en doubte.
    \
        In amicitiam et in amicitia alicuius esse. Cic. Estre son ami.
    \
        In animis nostris et iudiciis es. Plin. iun. Tu as gaigné nostre coeur.
    \
        In animo est. Liu. J'ay fantasie et vouloir de, etc.
    \
        Designati Consules in eum annum fuerant. Liu. Pour ceste annee.
    \
        Magistratibus in annum creatis. Liu. Pour un an.
    \
        Inducias in triginta annos impetrarunt. Liu. Pour trente ans.
    \
        Sestertia centena in annum accepit. Suet. Pour une annee.
    \
        In annos singulos. Liu. Quae bina milia aeris in annos singulos penderent. Par chascun an.
    \
        In ante diem XV. Cal. distulit. Cic. Jusques au quinzieme jour des Calendes.
    \
        In apertum proferre aliquod opus. Cic. Publier.
    \
        Vti re aliqua in argumentum. Quint. Pour argument et preuve.
    \
        In armis erant. Liu. Ils estoyent en armes, En champ de bataille.
    \
        In articulo ipso temporis. Cic. Sur le point du temps.
    \
        In assem. Columel. En tout, Toutes sommes assemblees.
    \
        In aurem dicere. Plin. En l'oreille.
    \
        Neminem docere, in authoritatem scientiae est. Plin. Donne reputation d'estre scavant.
    \
        Sentio, nisi in bonis, amicitiam esse non posse. Cic. Entre les gens de bien.
    \
        Cui praeter honestum nihil est in bonis. Cic. Il n'estime nul autre bien qu'honnesteté.
    \
        In breui. Quintil. En brief, Briefvement.
    \
        Ire in caedes. Tacit. Aller faire meurtres.
    \
        In caelo esse. Cic. Estre le plus heureux du monde.
    \
        Sextantibus collatis in capita. Liu. Pour homme.
    \
        Dare aliquid in casum. Tacit. Mettre en hazard, Mettre à l'adventure, Adventurer, Hazarder.
    \
        In cibo et vino. Cic. En mangeant et beuvant.
    \
        Olera ferre in coenam seni. Terent. Pour le soupper.
    \
        In coenas singulas. Gell. Pour chascun soupper.
    \
        In cogitando. Plaut. Multum in cogitando dolorem indipiscor. D'y penser, ou en y pensant.
    \
        In cognoscendo tute ipse aderis Chaerea. Terent. Quand ce viendra à la recongnoistre.
    \
        In commune consulere. Terent. Autant pour l'un que pour l'autre.
    \
        In commune consultare. Plin. iunior. Ensemble.
    \
        In commune dicere. Plin. Tout ensemble, En general.
    \
        In commune loqui. Plin. iunior. Parler ensemble, Deviser.
    \
        In commune vocare honores. Liu. Mettre les offices en commun, Constituer en dignité aussi tost le filz d'un privé, que le filz d'un Senateur, Garder equalité en la collation des dignitez sans acception des personnes.
    \
        In conspectum aspice. Plaut. Devant toy, Devant tes yeulx.
    \
        In contrarium. Plin. Au contraire.
    \
        A quo factum sit, in controuersiam venit. Quintil. On est endebat et different.
    \
        In crastinum. Plaut. Demain, Pour demain.
    \
        In culpa inuenire aliquem. Terent. Trouver que c'est sa faulte de quelque chose.
    \
        In culpam dicere. Gell. Pour reproche et blasme.
    \
        In denegando modo quis pudor est paululum. Terent. Quand ce vient à renier la chose.
    \
        In diem istuc Parmeno est fortasse quod minitare. Terent. Tu me menaces de bien loing, Il y a long temps d'ici là.
    \
        In qua die. Terent. En quel jour.
    \
        In diem viuere. Cicero. Au jour la journee, Sans se soulcier du lendemain.
    \
        In diem abiit praesens quod fuerat malum. Terent. Ta punition n'est seulement que differee, Tu n'y pers que l'attente.
    \
        In diem. Ouid. Pour un jour seulement.
    \
        In hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.
    \
        In hunc diem a me vt caueant ne credant mihi. Plaut. Du jourdhuy, ou desormais.
    \
        Illi heri me vocauerant in hunc diem. Plaut. Pour aujourdhuy.
    \
        In hunc diem. Plaut. Jusques aujourdhuy.
    \
        Confirmarunt Consules se his supplicationibus in hunc annum non vsuros. Caelius ad Ciceronem. De ceste annee.
    \
        In dies. Plaut. De jour en jour, Par chascun jour, Touts les jours.
    \
        Crescente in dies multitudine. Liu. Journellement.
    \
        In dies singulos. Cic. Par chascun jour.
    \
        In his diebus. Plaut. Ces jours ci.
    \
        Fere in diebus paucis quibus haec acta sunt, Chrysis vicina haec moritur. Terent. Peu de temps apres.
    \
        In difficili est casus ille. Scaeuola. Il est difficile.
    \
        In disciplinam tradere puerum. Suet. Bailler pour estre enseigné et endoctriné.
    \
        In diuersum. Plin. Donec in diuersum abducat a nidis. Autre part.
    \
        In diuersum sterni. Colum. Du travers.
    \
        Filiam suam despondit in diuitias maximas. Plaut. A un fort riche compaignon.
    \
        In diuitiis esse. Plaut. Estre riche.
    \
        In domo, pro Domi. Quintil. En la maison.
    \
        In dotem esse, et doti esse, Iulianus. Pour dot.
    \
        In dubio est animus. Terent. En doubte.
    \
        In dubio est vita. Terent. En dangier.
    \
        In dubio fuit vtrum L. Manilius, etc. Liu. On a doubté autresfois si, etc.
    \
        Iam ferme in exitu annus erat. Liu. L'annee estoit ja presque finee.
    \
        Quae in exemplum assumimus. Quintil. Que nous prenons pour preuve et exemple.
    \
        In expedito esse. Quintil. Prest et appareillé.
    \
        Sum in expectatione omnium rerum, quid in Gallia, etc. Plancus ad Ciceronem. J'attens toutes nouvelles de, etc.
    \
        In fabulis esse. Suet. Coena quoque eius secretior in fabulis fuit. On se mocquoit, et en faisoit on des contes, Il en fut moult parlé.
    \
        Quum exitus haud in facili essent. Liu. Ne fussent pas faciles.
    \
        In familiaribus alicuius esse. Cic. Estre du nombre de ses familiers.
    \
        In futurum. Plin. iunior. Pour l'advenir, Pour le temps advenir.
    \
        In genua astat. Plaut. Il est à genoulx, Agenouillé.
    \
        In gloria esse. Plin. Estre prisé et loué.
    \
        In gloriam referre aliquid. Liu. Pour en estre loué et honoré.
    \
        In hoc factum est. Colum. Pour servir à ce, Pour ce.
    \
        Cannensis praedicta clades in haec ferme verba erat. Liu. En telz mots.
    \
        In hoc similis illi. Cic. En ce.
    \
        In hoc sumus sapientes, quod, etc. Cic. En cela sommes, etc.
    \
        In hac parte. Plin. En ce.
    \
        In honore hominum, et in honore famae esse. Plin. iunior. Estre honoré des hommes, et avoir grand bruit.
    \
        In honore mensarum est buteo accipitrum genus. Plin. Est fort estimé en banquets.
    \
        In horam viuere. Cic. Ne se soulcier de son vivre sinon d'heure en autre.
    \
        In hora vna. Plaut. En une heure.
    \
        In horas expectare. Plin. iunior. D'heure en heure.
    \
        In horas, pro Saepissime. Horat. A toute heure, A touts propos, D'heure en heure.
    \
        In istac finem faciat. Terent. Avec ceste là.
    \
        Depicta tabula in imaginem rei. Quintil. A la semblance.
    \
        In immensum. Plin. Sans mesure, Oultre mesure.
    \
        In incertum. Liu. A toutes adventures, A l'adventure.
    \
        Res omnis in incerto sita est. Plaut. Est incertaine.
    \
        In incerto est vtrum, etc. Liu. Il est incertain, On ne scait si, etc.
    \
        In re incipiunda. Terent. Quand ce veint à commencer.
    \
        In infinitum epistolam extendam, si gaudio meo indulgeam. Plin. iunior. Sans fin.
    \
        In ingressu. Plin. iunior. A l'entree.
    \
        In insidiis esse. Terent. Faire le guet, Guetter, Estre aux embusches.
    \
        In integro res est. Cic. La chose est encore en son entier, Il n'y a encore rien faict, On en peult faire ce qu'on veult.
    \
        Quum tibi in integro tota res esset. Cic. Tu n'avois encore rien entamé ne commencé.
    \
        In integrum restitutus. Cic. Remis en son entier.
    \
        In inuidia et in odio esse apud aliquem. Cic. Estre envié et hay.
    \
        In itinere. Terent. Sur le chemin, En allant.
    \
        In itinere est Antonius. Brutus Ciceroni. Il est en chemin.
    \
        In iugerum, In iugera singula. Cic. Pour chascun demi arpent.
    \
        In legem. Senec. Pour loy, Au lieu de loy.
    \
        In loco. Terent. En temps et en lieu.
    \
        In loco fratris amare. Terent. Autant que son frere, que s'il estoit son frere.
    \
        In beneficii loco petere aliquid ab altero. Cic. Le requerir d'un plaisir.
    \
        In loco posita aedilitas. Cic. Baillee à celuy à qui elle appartenoit et qui en estoit digne.
    \
        In locum alterius consulatum petere. Cic. Pour tenir sa place, Au lieu de luy.
    \
        In longum trahere. Plin. Alonger.
    \
        In lucem semper Acerra bibit. Martial. Jusques au jour.
    \
        In manibus est res. Cic. L'affaire est sur le poinct d'estre despesché.
    \
        Quos libros Bruto mittimus, in manibus habent librarii. Cic. Mes escrivains les ont entre les mains, et les escrivent.
    \
        Ecce in manibus vir et praestantissimo ingenio, et flagrantistudio. Cic. Voici ci pres sans aller plus loing.
    \
        Libelli nominum vestrorum consiliique huius in manibus erant omnium. Cic. Il n'y avoit piece qui n'eust le roole de vous autres.
    \
        Non vacat, quia vindemiae in manibus. Plin. iunior. Car nous faisons vendenges.
    \
        Quum tantum belli in manibus esset. Liu. Veu les grands empeschements des guerres qu'ils avoyent sur les bras.
    \
        Quam spem nunc habeat in manibus. Cic. Qu'il ha à ceste heure.
    \
        Victoria in manibus est. Liu. La victoire est en nostre puissance, La victoire est nostre si nous voulons.
    \
        In manu mea est. Cic. Il est en moy et en ma puissance.
    \
        Tibi in manu est ne fiat. Terent. Il est en toy que la chose ne se face.
    \
        Si quidem licebit per illos, quibus est in manu. Plaut. Qui gouvernent l'affaire.
    \
        Agas quod in manu est. Plaut. Fay ce que tu pourras, ou ce que tu as entre mains.
    \
        Quo eueniat, diis in manu est. Plaut. C'est à Dieu d'en faire ce que luy plaira.
    \
        In materiam adhaerescere. Cic. S'attacher au bois.
    \
        In me. Terent. En moy.
    \
        Mater virginis in medio est. Terent. Au milieu, et devant voz yeulx.
    \
        In medium relinquere. Gell. Laisser la chose à disputer aux autres, En laisser penser à un chascun ce qu'il vouldra.
    \
        In memoriam redire et regredi. Plaut. Se souvenir.
    \
        In memoriam sempiternam. Cic. Pour perpetuelle memoire.
    \
        Vnum in mente est mihi nunc, satis vt commode, etc. Plau. J'ay une chose en la fantasie.
    \
        Qui istuc in mente est tibi, mi vir, percontarier? Plaut. Dont te vient la fantasie de, etc.
    \
        Nunc vero mihi in mentem fuit. Plautus. Il m'en souvient orprimes.
    \
        Illud de Rhodio dictum in mentem venit. Terent. Il me souvient, Il me vient en memoire.
    \
        In meridiem spectat. Cato. Il est tourné droict au midi.
    \
        In metu esse. Plaut. Terent. Estre en crainte, Avoir paour.
    \
        In militem, in capita, in naues, et similia. Var. Pour chasque homme de guerre.
    \
        In centum sues, decem verres satis esse putant. Var. Pour chasque cent de truyes.
    \
        In modum seruorum. Tacit. A la facon des serfz.
    \
        Peto a te maiorem in modum. Cic. Tresfort, Le plus fort que je puis.
    \
        In modum peregrinum. Plaut. En estrange facon.
    \
        In seruilem modum lacerati atque extorti. Liu. A la facon de serfz, Comme serfz.
    \
        In modum perpetuum perii. Plaut. A tousjours et à jamais.
    \
        In modum amici. Sueton. A la facon d'un ami, En ami.
    \
        In mora Tribuni erant. Liu. Retardoyent, Empeschoyent.
    \
        In more est. Plin. C'est la coustume.
    \
        In morem. Virgil. Selon la coustume.
    \
        In morte. Plaut. A la mort, Quand il mouroit.
    \
        In multum velociores. Plin. Beaucoup plus, etc.
    \
        In noctes singulas. Plaut. Par chasques nuicts.
    \
        In nominando. Var. En nommant.
    \
        In nouissimis esse. Cic. Estre des derniers et des moins estimez.
    \
        In noxa, vel noxia esse. Terent. Estre coulpable d'aucun cas, En estre attainct et convaincu.
    \
        In numerum ludere. Virgil. Danser de mesure.
    \
        In numerato habere. Quintil. Avoir tout comptant et tout prest.
    \
        In obliquum alios sequi. Liu. De travers, A la traverse.
    \
        In occulto. Plaut. En cachette.
    \
        Secreto et in occulto. Caes. A part, et en lieu privé.
    \
        In oculis exercitus. Cic. En la presence de son ost.
    \
        In oculis habitare. Cic. Ne partir ou bouger de la ville, et se monstrer ou faire veoir touts les jours.
    \
        In odio esse. Cic. Estre hay.
    \
        In odio. Plin. Par despit et haine.
    \
        In opere faciundo. Terent. En faisant la besongne.
    \
        In orbem se tutari. Liu. En rond.
    \
        In orbem. Liu. Par tour.
    \
        Vt vnus fasces haberet, et hoc insigne regium in orbem suam cuiusque vicem per omnes iret. Liu. Chascun sa fois et en son tour, Tour à tour.
    \
        In ordine. Plaut. Par ordre.
    \
        In ordinem reponere. Colum. En ordre.
    \
        In os. Senec. Si in ora parentum filios iugulat. En leur presence, A leur visage.
    \
        In ore est omni populo. Terent. Tout le peuple en bruit, Tout le monde en parle, Tout le monde parle de luy, On ne parle que de luy.
    \
        In pariundo. Terent. En travail d'enfant, En enfantant.
    \
        In parte causae. Plinius iunior. En certain poinct et partie du proces.
    \
        Velut ipse in parte laboris ac periculi fuissem. Liu. Comme si j'eusse porté une partie du faiz.
    \
        Cunctis in partes muneris sui benigne pollicentibus operam. Liu. Chascun en son endroict, Pour sa part, et pour le regard de sa charge.
    \
        In partem dimidiam decoquere. Colum. Jusques à la moitié.
    \
        In vtranque partem. Cic. De costé et d'autre.
    \
        In paucos dies. Liu. Pour quelque peu de temps.
    \
        Vbi vidi, ego me in pedes. Sub. conieci. Terent. Et moy de fuir.
    \
        Hinc me coniicerem protinus in pedes. Terent. Je m'en fuiroye.
    \
        In pedes nasci, Vide NASCOR. Naistre les pieds devant.
    \
        In pedem. Cic. Pour chasque pied.
    \
        In pedes soleas inducere. Cic. Chausser.
    \
        In perendinum. Plaut. Apres demain.
    \
        In perpetuum, contrarium habet In tempus. Terent. A tousjours et à jamais.
    \
        In perpetuum. Cic. Pour jamais.
    \
        In plenum. Plin. En general, Pour en parler en general.
    \
        In portu sum. Cic. A port, En sauveté.
    \
        In posterum. Cic. Doresenavant, D'ici en avant, Ci apres, Le temps advenir.
    \
        In posteritatem. Cic. Au temps advenir.
    \
        In potestate alicuius esse. Cic. En sa puissance et subjection, Se rendre obeissant à luy.
    \
        Tuum esse in potiundo periculum non vis. Terent. Tu ne veuls que la jouissance en soit tienne au danger d'autruy.
    \
        In praesentia. Pour le present. Presentement. Terentius, - ne in praesentia haec hinc abeat.
    \
        Auferre in praesentia. Terent. Presentement et tout à l'heure.
    \
        Si scripturam spreuissem in praesentia. Terent. Tout alors que, etc.
    \
        Debes animaduertere quot in praesentia cohortes contra te habeat. Caesar. Cic. Maintenant, A ceste heure.
    \
        Quum emere vellet in palatio domum, et pecuniam in praesens non haberet. Gell. Alors, A l'heure, Presentement.
    \
        In praesenti Cicero dixit de tempore in quo loquebatur: vt, Haec ad te in praesenti scripsi, vt speres, etc. Maintenant, Presentement.
    \
        In praeteritum. Quintil. Pour le temps passé.
    \
        In pretio esse. Plin. Estre prisé et estimé.
    \
        In primis. Sallust. Principalement, Plus que toute autre chose.
    \
        Omnes cupimus, ego in primis, quamprimum te videre. Cic. Plus que touts les autres.
    \
        In primis rogo te ad hominem ventosissimum Lepidum mittas, etc. Brutus ad Ciceronem. Tout premierement, Devant toutes choses.
    \
        In principibus. Cic. Entre les plus grans, Du nombre des plus grans.
    \
        In principio. Plaut. Iam in principio id mihi placet. Pour le commencement.
    \
        Blande in principio alloqui. Terent. Du commencement.
    \
        In priuato, et In publico, contraria. Liu. En privé et secrettement en sa maison.
    \
        In probro esse. Terent. Estre deshonoré, Estre à deshonneur, Estre honni.
    \
        In procliui est. Terent. Il est facile et aisé.
    \
        Iram in promptu gerere. Plaut. Se courroucer incontinent et tout à coup.
    \
        In promptu causa est. Ouid. La cause est evidente et manifeste.
    \
        Quum illa pateant, in promptuque sint omnibus. Cic. Veu que ces choses sont ouvertes et evidentes à touts.
    \
        In propatulo. Plin. iunior. Devant touts, Publiquement.
    \
        In propatulo aedium. Liu. Devant les maisons, En pleine rue.
    \
        Iam in propinquo certamen erat. Liu. Le combat estoit prest à donner.
    \
        In proximo. Terent. Tout aupres de nous.
    \
        In publico. Plin. Devant touts, Parmi les rues.
    \
        In publicum redigere bona. Liu. Confisquer.
    \
        In punctum. Sueton. Pour chascun poinct.
    \
        In queis sumus. Cic. Entre lesquels nous sommes.
    \
        In querelis mens. Plaut. Pleine de querelles.
    \
        In quinquennio. Cic. En cinq ans.
    \
        Duabus epistolis tuis perdiligenter in eandem rationem scriptis. Cic. Touchant le mesme affaire.
    \
        In reliquum tempus. Cic. Pour le temps advenir.
    \
        In remedio esse. Plin. Servir de remede.
    \
        In rem praesentem venire. Cic. Venir sur les lieux contentieux qui toutesfois se faisoit en autre maniere que celle d'aujourdhuy, Faire veue des lieux, Monstrer au doigt et à l'oeil.
    \
        Non potui te magis in rem praesentem perducere. Pli. iunior. Je ne t'eusse sceu plus clairement donner à entendre la chose.
    \
        In rem praesentem excurrere. Plin. iunior. Aller sur le lieu.
    \
        Ego in re praesenti inuenisse videor, quemadmodum huic periculo occurrerem. Plin. iunior. Moy estant sur le lieu.
    \
        In re praesenti, ex copia piscaria Consulere licebit quid emam. Plaut. Quand je seray là.
    \
        Fui illic in re praesenti. Plaut. Là, En ce lieu là, Quand la chose se faisoit.
    \
        In re praesenti deliberabis et constitues. Traianus ad Plinium. Sur le lieu.
    \
        Omnia quae in re praesenti accidisse credibile est. Quint. Alors, A l'heure, Sur le lieu.
    \
        In re mea est. Plaut. A mon prouffit.
    \
        In re ipsa. Terent. Par experience.
    \
        In eam rem siquid habebo. Plaut. Qui serve à cela, Qui soit afferent et pertinent à la matiere.
    \
        In rem nostram est. Plaut. C'est nostre prouffit.
    \
        Si in rem est vtrique, vt fiant, accersi iube. Terent. Si c'est le prouffit de touts deux.
    \
        In rem ventris. Plaut. Au prouffit du ventre.
    \
        In rem iurare. Vlpian. Jurer ou prester le serment de ce dont est proces simplement, non de son faict seulement, Jurer de la chose dont est question.
    \
        In rem concepta actio, vel scripta. Vlpian. Une action qu'il est permis intenter eu esgard à la chose seulement dont en icelle est question, non à la personne contre laquelle on agit, ou Une action de sa nature personnelle, laquelle à la maniere de reelles, compette contre touts ceulx qui detiennent la chose dont est question.
    \
        In illius respectum, iste populo praesideat. Senec. Pour l'esgard et en faveur de luy, Quand pour le respect des vertus du pere, on constitue le filz en dignité, combien que de soy il ne l'ait merité.
    \
        In ridiculo haberi. Plaut. Estre mocqué.
    \
        In saginam se coniicere. Plaut. Se mettre à gourmander et yvrongner.
    \
        In senecta. Plaut. En vieillesse.
    \
        Qui estis in senioribus. Plaut. Qui estes des plus anciens.
    \
        In sententia eadem esse. Cic. Tenir tousjours son opinion, Estre tousjours d'une opinion, Perseverer en son, etc.
    \
        In serum. Sueton. Jusques sur le soir.
    \
        In singulas ciuitates imposita pecunia. Liu. Sur chascune cité.
    \
        In singulos, HS. quinquagenis millibus dannari mauultis? Cic. Aimez vous mieulx estre condemnez un chascun de vous, etc.
    \
        In solatio est. Plaut. Cela me console.
    \
        In solutum accipere. Senec. Pour payement.
    \
        In solem proferre. Colum. Au soleil.
    \
        In somnis. Plaut. En dormant.
    \
        In speciem. Liu. Par faulx semblant.
    \
        Ducentes paucos in speciem captiuos. Liu. Faisants semblant de mener avec eulx, Pour monstre, Pour faire monstre.
    \
        Tenui vulnere in speciem. Liu. Ce semble à veoir.
    \
        Praeclara classis in speciem. Cic. D'apparence, Ce semble à veoir.
    \
        In spem vniuersae praedae flumen traiiciunt. Liu. En esperance d'avoir tout le pillage et la despouille.
    \
        In spem venire. Cic. Esperer.
    \
        In summa. Plin. iunior. En somme, Somme toute.
    \
        Hoc vix ab Apronio in summo beneficio impetratum est. Cic. Pour tout le plaisir qu'il leur eust peu faire.
    \
        In summum euadere. Liu. Au dessus, Au plus hault.
    \
        In superuacuum. Senec. En vain.
    \
        In suspenso relinquere. Plin. iunior. Laisser en doubte, et en balance, Laisser suspens, et comme entre deux fers.
    \
        In tam breui spatio. Terent. En si peu de temps.
    \
        Ista vulgo infixa sit fama in tantum, vt in maledictis, etc. Plin. Tant et si fort que, etc.
    \
        In talibus viris. Cic. De telles gens.
    \
        In te est mihi salus. Plaut. Mon aide et salut gist en toy.
    \
        In te. Plaut. Contre toy.
    \
        In tempore. Plaut. Liu. A temps, Tout à poinct, A l'heure qu'il falloit, Bien à poinct.
    \
        In tempore ipso Spes mihi sancta subuenit. Plaut. Tout à temps, Lors que besoing en estoit.
    \
        In ipso tempore eccum ipsum obuiam Chremetem. Terent. A l'heure qu'il falloit.
    \
        Studebat in coenae tempus. Plin. iunior. Jusques à ce qu'il falloit soupper.
    \
        In praesens tempus, pro Nunc. Cic. Maintenant.
    \
        In omne tempus. Cic. A tousjours et à jamais.
    \
        In tormentis esse. Plin. iunior. Estre tormenté.
    \
        In totum. Plin. iunior. Du tout, Totalement.
    \
        In tranquillo. Terent. En tranquillité, et sans plus de debat.
    \
        In transcursu. Plin. En passant.
    \
        Tractare aliquid in transitu. Quint. Legierement et en passant.
    \
        In triduo hoc. Plaut. D'ici à trois jours.
    \
        In triduo excludunt. Plin. Trois jours apres.
    \
        In turpissimis rebus habere. Caesar. Estimer entre les choses vilaines.
    \
        In tunicis albis venerunt. Plin. iun. Vestus d'habillements blancs.
    \
        In tussiendo. Plaut. En toussant.
    \
        In tuto res est. Plaut. La chose est en seureté.
    \
        In tutum eduxit legiones. Plaut. En lieu seur.
    \
        In vesperum parata. Plaut. Pour le vespre.
    \
        In via. Plaut. En chemin.
    \
        In vicem eorum succedente corporea cicatrice. Plin. En leur lieu et place.
    \
        In vicino sunt terrae. Plin. Prochaines.
    \
        In viros diuidere. Plaut. A chascun homme.
    \
        Suturae in vnguem commissae. Cels. Coustures dentelees des os de la teste, Coustures en forme d'ongles enclavez les uns dedens les autres, Assemblements ou assemblages à queue d'aronde.
    \
        In vniuersum. Quintil. En general.
    \
        In volatu. Plin. En volant.
    \
        Pessima Decemuirorum in vulgus fama est. Liu. Au grand deshonneur et reproche que le commun bailla.
    \
        In vulgus gratum. Cic. Aggreable au commun.

    Dictionarium latinogallicum > in

  • 6 effundo

    effundo (ecfundo), ĕre, fūdi, fūsum [ex + fundo] - tr. - [st2]1 [-] répandre, verser complètement, épancher. [st2]2 [-] faire sortir. [st2]3 [-] lâcher, relâcher. [st2]4 [-] donner carrière à. [st2]5 [-] employer en entier, épuiser, dépenser, dissiper, prodiguer. [st2]6 [-] produire en abondance. [st2]7 [-] faire entendre, exhaler, dire, révéler.    - saccos nummorum effundere, Hor. S. 2, 3, 149: vider des sacs d'argent.    - effundere crines, Luc.: faire flotter ses cheveux.    - portis effundi, Liv.: se précipiter hors des portes    - effundere se in agros, Caes.: se répandre dans la campagne (en parl. de la cavalerie).    - effundere se immenso ore in Oceanum, Tac.: se décharger dans l'Océan par une large embouchure.    - ibi omnis effusus (est) labor, Virg. G. 4, 491: et là tous ses efforts furent réduits à néant.    - effundi in cachinnos, Suet. Calig. 32:: rire à gorge déployée, rire aux éclats.    - effundere iram in aliquem, Liv. 39, 34: décharger sa colère contre qqn.    - effundere animam (vitam): rendre l'âme    - effundere corda sua (coram aliquo), Hier.: épancher son coeur.    - effundi in vinum: s'enivrer.    - in licentiam effundere: s’abandonner à la licence.    - patrimonium effundere: dissiper son patrimoine.
    * * *
    effundo (ecfundo), ĕre, fūdi, fūsum [ex + fundo] - tr. - [st2]1 [-] répandre, verser complètement, épancher. [st2]2 [-] faire sortir. [st2]3 [-] lâcher, relâcher. [st2]4 [-] donner carrière à. [st2]5 [-] employer en entier, épuiser, dépenser, dissiper, prodiguer. [st2]6 [-] produire en abondance. [st2]7 [-] faire entendre, exhaler, dire, révéler.    - saccos nummorum effundere, Hor. S. 2, 3, 149: vider des sacs d'argent.    - effundere crines, Luc.: faire flotter ses cheveux.    - portis effundi, Liv.: se précipiter hors des portes    - effundere se in agros, Caes.: se répandre dans la campagne (en parl. de la cavalerie).    - effundere se immenso ore in Oceanum, Tac.: se décharger dans l'Océan par une large embouchure.    - ibi omnis effusus (est) labor, Virg. G. 4, 491: et là tous ses efforts furent réduits à néant.    - effundi in cachinnos, Suet. Calig. 32:: rire à gorge déployée, rire aux éclats.    - effundere iram in aliquem, Liv. 39, 34: décharger sa colère contre qqn.    - effundere animam (vitam): rendre l'âme    - effundere corda sua (coram aliquo), Hier.: épancher son coeur.    - effundi in vinum: s'enivrer.    - in licentiam effundere: s’abandonner à la licence.    - patrimonium effundere: dissiper son patrimoine.
    * * *
        Effundo, effundis, effudi, effusum, penul. prod. effundere. Plaut. Verser, Espandre à grande abondance.
    \
        Redundare et effundi dicitur mare. Cic. Regorger, Se desborder et desriver, S'enfuir par dessus.
    \
        Effunditur amnis in Atlanticum oceanum. Pli. Chet, Tombe dedens.
    \
        Fletus effundere. Virgil. Plourer abondamment.
    \
        Lachrymas. Cic. Jecter larmes en grande abondance.
    \
        Sanguinem pro Republica. Cic. Respandre son sang pour, etc.
    \
        Effundere se dicitur ciuitas. Cic. Quand le peuple sort à grande foule.
    \
        Effudit omnes studium certaminis. Liuius. Les feit sortir et meist aux champs.
    \
        Effundi ad luxuriam. Liu. S'abbandonner à toute superfluité.
    \
        Effundere aerarium. Cic. Vuider le thresor.
    \
        Animam effundere. Virgil. Rendre l'ame, Mourir.
    \
        Crines effundere vertice. Lucan. Espandre.
    \
        Autumnus effundit fruges. Horat. Donne en abondance.
    \
        Herbas effundunt inimicissimas frugibus segetes foecundae et vberes. Cic. Produisent abondamment.
    \
        Honores effundere in mortuum. Cic. Luy faire grans honneurs.
    \
        Effundere primum impetum feruido ingenio et caeca ira. Liu. Jecter son premier feu.
    \
        Iram effundere in aliquem. Liu. Desgorger tout son courroux sur quelqu'un.
    \
        Minas effundere. Lucan. Menasser fort et ferme.
    \
        Odium. Cic. Desployer toute sa haine.
    \
        Patrimonium. Terent. Cic. Despendre prodigalement et dissiper son patrimoine.
    \
        Remedia Reipublicae. Cic. Destruire et abolir.
    \
        Extremum spiritum. Cic. Mourir, Jecter le dernier hoquet ou souspir.
    \
        Vires effundere in ventum. Virg. Jecter son coup en vain, sans frapper ce qu'on vouloit.
    \
        Vocem in turba effundere. Cic. Espandre sa voix.
    \
        Effundere quae tacueramus. Cic. Dire et desgorger tout ce que nous avions teu paravant.
    \
        Effunditur stomachus in vomitiones. Plin. Se vuide par vomissements, Ne fait que vomir.
    \
        Effundere ac profligare peditatum. Sallust. Rompre et desconfire les gens le pied.

    Dictionarium latinogallicum > effundo

  • 7 percutio

    percutĭo, ĕre, percussi, percussum - tr. - [st2]1 [-] traverser en frappant, percer, creuser, transpercer, ouvrir (une veine). [st2]2 [-] frapper, battre violemment (un être animé); blesser, tuer. [st2]3 [-] frapper, heurter (une chose), battre (la monnaie), toucher (un instrument à cordes). [st2]4 [-] frapper (de ses rayons). [st2]5 [-] frapper fortement (les sens ou l'esprit), faire impression sur, affecter vivement, atteindre, émouvoir. [st2]6 [-] conclure (un traité). [st2]7 [-] berner, tromper.    - percutere securi: décapiter.    - navem rostro percutere: frapper un navire de l'éperon.    - foedus percutere: conclure un traité.    - percutere aliquem: berner qqn.    - aliquem de alique re percutere: porter un coup (moralement) à qqn à propos de qqch.    - Romulus cum Tatio foedus percussit: Romulus conclut un traité avec Tatius.
    * * *
    percutĭo, ĕre, percussi, percussum - tr. - [st2]1 [-] traverser en frappant, percer, creuser, transpercer, ouvrir (une veine). [st2]2 [-] frapper, battre violemment (un être animé); blesser, tuer. [st2]3 [-] frapper, heurter (une chose), battre (la monnaie), toucher (un instrument à cordes). [st2]4 [-] frapper (de ses rayons). [st2]5 [-] frapper fortement (les sens ou l'esprit), faire impression sur, affecter vivement, atteindre, émouvoir. [st2]6 [-] conclure (un traité). [st2]7 [-] berner, tromper.    - percutere securi: décapiter.    - navem rostro percutere: frapper un navire de l'éperon.    - foedus percutere: conclure un traité.    - percutere aliquem: berner qqn.    - aliquem de alique re percutere: porter un coup (moralement) à qqn à propos de qqch.    - Romulus cum Tatio foedus percussit: Romulus conclut un traité avec Tatius.
    * * *
        Percutio, percutis, pen. corr. percussi, percussum, percutere, Ex per et quatio componitur, q in c mutata, et abiecta a. Cic. Frapper, Batre, Ferir.
    \
        Securi filium percutere. Cic. Luy couper la teste.
    \
        Fores percutere. Plin. Heurter, Frapper à la porte.
    \
        Fulmine percuti. Cic. Estre frappé du tonnerre.
    \
        Sidere percuti. Martialis. Estre niellé, bruiné, et autres choses semblables.
    \
        Animum percutere dicitur res aliqua. Cic. Toucher au coeur, Frapper le coeur, Donner souspecon, Mettre en fantasie et soulci.
    \
        Literis atrocissimis percuti. Cic. Estre estonné et fort esbahi.
    \
        Percutere aliquem palpo. Plaut. Le flater.
    \
        Percutere foedus. Plin. iunior. Faire alliance.
    \
        Percutere fossam. Plin. iunior. Fouir une fosse et ouvrir.

    Dictionarium latinogallicum > percutio

  • 8 ex

    [ABCU]A - ex (e, souvent devant une consonne), prép.: [st1]1 [-] en sortant de, après, venant de, de, hors de.    - ex urbe exire: sortir de la ville.    - e vita exire: mourir.    - ex vinculis: [de dedans ses chaînes] = enchaîné.    - moribus suis Orgetoricem ex vinculis causam dicere coegerunt, Caes. BG. 1: selon leurs coutumes, ils obligèrent Orgétorix à répondre enchaîné à l'accusation.    - ex praetura: après sa préture.    - album ex ovo, Cels.: blanc d'oeuf. [st1]2 [-] à partir de, depuis; de la part de.    - ex eo tempore: à partir de ce moment.    - ex equo pugnare, Plin.: combattre à cheval.    - ex ante diem tertium kalendas: depuis le troisième jour avant les calendes.    - e me ne quid metuas, Plaut.: ne crains rien de ma part. [st1]3 [-] par suite de.    - ex quo fit ut: d'où il résulte que.    - ex vulneribus mori: mourir de ses blessures. [st1]4 [-] en (matière).    - vas ex auro: vase en or. [st1]5 [-] d'après, selon.    - ex omnium sententia: de l'avis de tous.    - ex consuetudine: selon la coutume.    - ex usu esse: [être selon l'utilité] = être utile.    - e re sua agere: agir selon son intérêt.    - e re consulere: prendre une décision d'après les circonstances. [st1]6 [-] dans l'intérêt de.    - e re publica aliquid facere: faire qqch dans l'intérêt de l'Etat. [st1]7 [-] locutions diverses:    - ex animo, Ter. Ov.: du fond du coeur.    - e regione, Cic.: en face.    - ex re, Hor.: à propos.    - ex tempore, Cic.: sur-le-champ; à la hâte.    - ex improviso, Cic.: à l'improviste.    - ex insidiis, Cic.: par trahison. [ABCU]B - ex-, e-, ec-(devant f), ef-, préfixes: [st1]1 [-] mouvement vers le dehors, enlèvement, éloignement:    - e-gredi → ex + gradior: sortir.    - e-jicere: chasser de.    - ef-fugere: s'enfuir.    - ex-cusare → ex + causa: excuser, éloigner de la cause.    - ex-onerare: décharger. [st1]2 [-] mouvement vers le haut:    - ex-tollere: élever.    - ex-crescere: croître. [st1]3 [-] privation, valeur négative:    - e-gelidus: tiède, qui n'est plus gelé.    - e-rudire → ex + rudis: dégrossir.    - ex-heredere: priver d'héritage, déshériter. [st1]4 [-] achèvement:    - ex-aedificare: achever de bâtir.    - ex-sequi: suivre jusqu'au bout.    - ex-plere: remplir complètement, combler.    - ef-ficere: achever. [st1]5 [-] valeur intensive:    - ex-clamare: élever fortement la voix, crier.    - ex-petere: désirer ardemment.    - e-durus: très dur, insensible.    - ex-optatus: vivement désiré.    - ex-spoliare: dépouiller entièrement.
    * * *
    [ABCU]A - ex (e, souvent devant une consonne), prép.: [st1]1 [-] en sortant de, après, venant de, de, hors de.    - ex urbe exire: sortir de la ville.    - e vita exire: mourir.    - ex vinculis: [de dedans ses chaînes] = enchaîné.    - moribus suis Orgetoricem ex vinculis causam dicere coegerunt, Caes. BG. 1: selon leurs coutumes, ils obligèrent Orgétorix à répondre enchaîné à l'accusation.    - ex praetura: après sa préture.    - album ex ovo, Cels.: blanc d'oeuf. [st1]2 [-] à partir de, depuis; de la part de.    - ex eo tempore: à partir de ce moment.    - ex equo pugnare, Plin.: combattre à cheval.    - ex ante diem tertium kalendas: depuis le troisième jour avant les calendes.    - e me ne quid metuas, Plaut.: ne crains rien de ma part. [st1]3 [-] par suite de.    - ex quo fit ut: d'où il résulte que.    - ex vulneribus mori: mourir de ses blessures. [st1]4 [-] en (matière).    - vas ex auro: vase en or. [st1]5 [-] d'après, selon.    - ex omnium sententia: de l'avis de tous.    - ex consuetudine: selon la coutume.    - ex usu esse: [être selon l'utilité] = être utile.    - e re sua agere: agir selon son intérêt.    - e re consulere: prendre une décision d'après les circonstances. [st1]6 [-] dans l'intérêt de.    - e re publica aliquid facere: faire qqch dans l'intérêt de l'Etat. [st1]7 [-] locutions diverses:    - ex animo, Ter. Ov.: du fond du coeur.    - e regione, Cic.: en face.    - ex re, Hor.: à propos.    - ex tempore, Cic.: sur-le-champ; à la hâte.    - ex improviso, Cic.: à l'improviste.    - ex insidiis, Cic.: par trahison. [ABCU]B - ex-, e-, ec-(devant f), ef-, préfixes: [st1]1 [-] mouvement vers le dehors, enlèvement, éloignement:    - e-gredi → ex + gradior: sortir.    - e-jicere: chasser de.    - ef-fugere: s'enfuir.    - ex-cusare → ex + causa: excuser, éloigner de la cause.    - ex-onerare: décharger. [st1]2 [-] mouvement vers le haut:    - ex-tollere: élever.    - ex-crescere: croître. [st1]3 [-] privation, valeur négative:    - e-gelidus: tiède, qui n'est plus gelé.    - e-rudire → ex + rudis: dégrossir.    - ex-heredere: priver d'héritage, déshériter. [st1]4 [-] achèvement:    - ex-aedificare: achever de bâtir.    - ex-sequi: suivre jusqu'au bout.    - ex-plere: remplir complètement, combler.    - ef-ficere: achever. [st1]5 [-] valeur intensive:    - ex-clamare: élever fortement la voix, crier.    - ex-petere: désirer ardemment.    - e-durus: très dur, insensible.    - ex-optatus: vivement désiré.    - ex-spoliare: dépouiller entièrement.
    * * *
        Ex diuitiis iuuentutem luxuria atque auaritia vna cunsuperbia inuasere. Sallust. A cause des richesses, ou Par les richesses.
    \
        Resinam ex melle AEgyptiam vorato. Plaut. Avec du miel.
    \
        Ei ex aliis Gallis maximam fidem habebat. Caesar. Entre tous, etc. ou Plus que à tous les autres.
    \
        Ex abundanti. Quintil. D'abondant.
    \
        Ex_aduersum ei loco tonstrina erat quaedam. Terent. De l'autre costé, Vis à vis.
    \
        Ex aequo. Liu. Selon equité, Equitablement.
    \
        Partiri discrimen ac periculum ex aequo. Tacit. Egualement.
    \
        Ex aequo et bono non fit. Terent. A la vraye equité et raison.
    \
        Ex aequo fertilis. Plin. Aussi fertile que l'autre.
    \
        Ex aequo viuere cum aliquo, Id est, aequa conditione. Plin. Per à compaignon.
    \
        Ex alto repetere aliquid. Sallust. Cercher un propos de bien loing, de bien hault.
    \
        Ex animo miser. Plaut. Fasché et travaillé en son esprit.
    \
        Ex animo amicus. Cic. De cueur.
    \
        Ex animo solicitus. Plaut. Chagrin en soymesme.
    \
        Ex animo dicere. Terent. De cueur, Sans faintise, naifvement.
    \
        Ex animo velle factum. Terent. De bon cueur.
    \
        Ex animo amare. Cic. Du bon du cueur, Sans fiction, Cordialement.
    \
        Ex animo facere. Terent. De bon cueur, De courage.
    \
        Ex animi sententia. Cic. A ma conscience, Selon que je le pense.
    \
        Ex ante. Liu. Annona ex ante conuecta copia nihil mutauit. Qui avoit esté apporté devant.
    \
        Ex ante diem Nonarum Iuniarum. hoc est, ex Nonis Iuniis. Cic. Depuis le cinquiesme jour de Juing.
    \
        Ex aperto. Liu. A descouvert.
    \
        Ex argumento. Plin. Pour raison de ce, en signifiance de ce.
    \
        Ex arte dicere. Cic. Par art, Selon l'art.
    \
        Audiui te ex hoc. Plaut. Je t'ay desja ouy dire cela.
    \
        Audiui ex eo. Plaut. Je luy ay ouy dire.
    \
        Ex Aulide Philocrates. Plaut. Qui est de ce pays là.
    \
        Ex authoritate Pontificum. Plin. iunior. Par l'ordonnance des prelats.
    \
        Ex bono et aequo. Iulianus. Selon l'equité, et sans garder la rigueur.
    \
        Ex ea causa. Plin. Pour ceste cause.
    \
        Ex commodo mandere. Colum. Manger à loisir.
    \
        Ex_compacto. Suet. De faict a pensé, Ainsi qu'ils avoyent accordé, Par complot, Selon qu'ils estoyent convenuz.
    \
        Capere dolorem ex aliquo. Terent. D'aucun.
    \
        Ex_malo principio, magna familiaritas conflata est. Terent. D'un mauvais commencement.
    \
        Condemnatus ex inuidia. Plin. iunior. Par envie.
    \
        Ex aliis cognoscere aliquem. Cic. Par le recit et rapport des autres.
    \
        Ex literis alicuius aliquid cognoscere. Cice. Par les lettres d'aucun.
    \
        Comparare sua commoda ex incommodis alterius. Terent. Faire son prouffit en dommageant autruy.
    \
        Coniicitur in morbum ex aegritudine. Plaut. D'ennuy il est devenu malade.
    \
        Ex consilio iurisperitorum. Cic. Par le conseil.
    \
        Ex consuetudine. Cic. Selon la coustume.
    \
        Ex copia piscaria consulere licebit quod emam. Plaut. Selon l'abondance de poisson que je voiray qu'il y aura.
    \
        Ex continenti, pro Statim. Iustinus. Incontinent.
    \
        Ex contrario, pro Econtrario. Caesar. Au contraire.
    \
        Corruptus ex adolescente optimo. Plaut. Qui est devenu de bon mauvais.
    \
        Corruptus ex amore. Plaut. Gasté par amour.
    \
        Demens ex peregrina. Terent. D'amour qu'il ha en, etc.
    \
        Ex denuntiato. Seneca. Apres denontiation faicte et advertissement.
    \
        Ex destinato. Sueton. De propos deliberé.
    \
        Ex dignitate visum est. Liu. Il a semblé estre plus honneste.
    \
        Ex diuerso, et Dissimile. Plin. iunior. Contraire.
    \
        Ex die hoc. Plaut. Dés aujourdhuy.
    \
        Datus aduocatus ex iudicibus. Plin. iunior. Du nombre des juges.
    \
        Quae ex periculo eius tantum discrimen adierunt. Plin. iunior. Par son danger.
    \
        Excedere ex pueris. Cic. Sortir hors d'enfance.
    \
        Ex dignitate tribuere alicui. Cic. Ayant regard à son estat et dignité.
    \
        Ex ea re est in culpa. Terent. Pour raison de cela, Touchant cela, C'est sa faulte de cela.
    \
        Ex eo die. Plin. iunior. Depuis ce temps là.
    \
        Ex eo fit vt, etc. Cic. De cela advient que, etc.
    \
        Multa sunt ex eodem genere. Cic. Il y en a beaucoup de mesme sorte et facon.
    \
        Ex equo pugnare. Plin. A cheval.
    \
        Euasit ex aqua. Plaut. De l'eaue.
    \
        Ex eueutu rerum. Tacit. Selon que les choses adviendroyent.
    \
        Exire ex vrbe. Cic. Sortir de la ville.
    \
        Eximere ex reis. Cic. Declairer une accusation et delation faicte d'aucun crime à l'encontre d'aucun non recevable, Donner congé à la partie accusee contre l'accusateur et delateur à faulte de comparoir.
    \
        Diem ex die expectabam, vt statuerem quid esset faciendum. Cic. De jour en jour.
    \
        Exponere ex memoria. Cic. Par coeur.
    \
        Factus ex Oratore arator. Cic. D'un orateur laboureur.
    \
        Facere ex more. Plin. iunior. Selon la coustume.
    \
        Facere ex necessitate, vel abolere, pro Necessario: cui opponitur Sponte. Plin. iunior. Par necessité et contraincte.
    \
        Ex facili, pro Facile. Plin. Facilement.
    \
        Illud non fit ex vera vita. Terent. Cela ne se faict pas pour raison que tu faces ton debvoir.
    \
        Haeres ex besse relictus. Plin. iunior. Laissé heritier pour les deux tiers.
    \
        Ex hac re. Terent. De ceci.
    \
        Ex hoc solicita. Terent. Pour ce.
    \
        Ex illo: Sub. tempore. Virgil. Depuis ce temps là.
    \
        Impressa exannulo imago. Plaut. Avec un anneau, De son anneau et cachet.
    \
        Ex_improuiso. Cic. Contre esperance, Soubdain, Contre l'attente, Sans y avoir pensé, A despourveu, A pied levé, En sursault, A l'impourveu.
    \
        Incendium ex amore. Plaut. D'amour.
    \
        Ex_industria. Liu. Tout à espreu, Tout de gré.
    \
        Insanire ex iniuria. Terent. Enrager du tort qu'on nous fait.
    \
        Ex insidiis aucupari quam rem agat quis. Plaut. Guetter, S'embuscher, Se mettre en embusche pour guetter que fait aucun.
    \
        Ex insidiis verba dare. Plaut. Tascher, ou Guetter à tromper aucun.
    \
        Ex insidiis interire. Cic. Estre tué par embusches.
    \
        Ex insolentia. Liu. Pour ne l'avoir pas accoustumé.
    \
        Ex insperato. Liu. Sans y avoir pensé, A despourveu, A pied levé.
    \
        Ex_integro aliquid agere. Plin. iunior. Derechef, Tout de nouveau.
    \
        Ex interuallo. Liu. Cic. Par, ou Apres longue espace de temps.
    \
        Iudicare aliquem ex aliorum ingeniis. Terent. Selon la nature des autres.
    \
        Ex iure manu consertum vocare, Id est, ad conserendum. Varro. Sommer en jugement un defendeur en matiere petitoire d'aller sur le lieu contentieux pour y debatre chascun son droict de parolle, et ce faict, en prendre une motte de terre, et la porter en jugement: et sur icelle instituer son action et former sa demande, tout ainsi comme si le Preteur eust esté sur le lieu contentieux.
    \
        Non ex iure manu consertum, sed magis ferro rem repetunt. Cic. Ils veulent ravoir les choses par voye de faict, et non par justice.
    \
        Laborare ex pedibus. Cic. Avoir la goutte aux pieds.
    \
        Lar ex hac familia. Plaut. De ceste famille.
    \
        Ex lege repetere ab aliquo pecuniam. Cic. Faire poursuyte de quelque somme suyvant certaine loy.
    \
        Ex legibus omnes Respublicae optime administrantur. Cic. Par les loix.
    \
        Lorica ex aere. Virgil. D'arain.
    \
        Reuenire ex longinquo. Tacit. Revenir de loingtain pays.
    \
        Ex longo: Sub tempore. Virgil. De long temps.
    \
        Mors consequuta est ex aegritudine. Terent. Elle est morte d'ennuy.
    \
        Ex more. Liu. Selon la coustume.
    \
        Miser ex amore. Plaut. D'amour.
    \
        Noscere potes ex me. Terent. Par moy.
    \
        Ex natura aliquid gerere. Sueton. Suyvant sa nature.
    \
        Ex natura auidus. Plin. De nature.
    \
        Ex numero disertorum homo. Cic. Du nombre.
    \
        Ex obliquo. Plin. De costé.
    \
        Ex occasione ementium. Plin. Selon que les acheteurs viennent, où en ont affaire.
    \
        Ex occulto latrocinari. Plin. En cachette.
    \
        Euanuit ex oculis. Virgil. De devant les yeulx.
    \
        Vnus ex omnibus ciuibus probus. Plaut. De tous les citoyens, Entre tous.
    \
        Ex omnibus seculis. Cic. Depuis que le monde est monde.
    \
        Nec ex_opinato aduersum hostem inuadat. Liu. Contre toute esperance, A despourveu.
    \
        Ex opinione hominum atque fama aliquid scribere. Cic. Suyvant le commun bruit.
    \
        Ex ordine. Virgil. Tout de suite, D'ordre, Par ordre.
    \
        Ortum ex me, ex te. Plaut. C'est de par moy, J'en suis cause.
    \
        Ex parte maiore. Plin. Pour la plus grande partie.
    \
        Ex parte. Liu. En partie.
    \
        Ex pari gratia atruli tibi eam. Plaut. Pour la pareille, Pour te rendre le plaisir.
    \
        Ex praecepto. Plin. Suyvant le commandement qui leur avoit esté faict. \ Ex poenitentia. Sueton. Par repentance.
    \
        Ex praeparato. Liu. De guet a pensé.
    \
        Ex praescripto. Columel. Selon qu'autruy nous a commandé et monstré, et limité.
    \
        Ex_praeterito. Liu. Du passé.
    \
        Procul ex occulto. Terent. De loing estant caché.
    \
        Ex propinquo praeliari. Liu. De pres.
    \
        Ex professo. Quintil. Apertement, Sans desguiser ou dissimuler.
    \
        Ex prouocatione dimicare. Plin. Combatre à l'encontre de celuy qui nous a desfié et appelé.
    \
        Nemo accersitor ex proximo. Plin. iunior. D'ici pres, De chez noz prochains voisins.
    \
        Ex quo fit vt animosior, etc. Cic. Dont advient.
    \
        Ex quo: Sub. tempore. Liu. Duodequadragesimo ferme anno ex quo regnare coeperat. Depuis le temps qu'il avoit commencé à regner.
    \
        Ex quo nominata amicitia. Cic. Dont.
    \
        Ex quo manifestum est, principum disciplinam capere etiam vulgus. Plin. iunior. Dont il appert que, etc.
    \
        Quaerere ex aliquo, pro Interrogare. Cic. Demander à aucun.
    \
        Ex re tua fuerit. Plaut. Ce sera ton prouffit.
    \
        Ex Republica facere. Cic. Au prouffit et utilité de la Republique.
    \
        Ex re et ex tempore constituere aliquid. Cic. Selon que l'affaire et le temps se porteront.
    \
        Sanus non est ex amore. Plaut. D'amour qu'il ha en elle.
    \
        Scire ex aliquo. Terent. De par aucun.
    \
        Ex scripto. Liu. Par escript, Par livre.
    \
        Ex mea sententia. Plaut. Selon mon vouloir et desir, Comme je vouloye, A mon gré.
    \
        Ex sententia non sum hero. Plaut. Je ne suis point au gré de mon maistre, Je ne luy play point.
    \
        Ex sententia seruire hero. Plaut. A son gré.
    \
        Ex sententia seruus. Plaut. Aggreable.
    \
        Ex se nimium exhibet negotii. Plaut. De soymesme.
    \
        Ex se hunc reliquit filium. Plaut. Yssu de son corps.
    \
        Ex sese aliud magis habet. Terent. Il ha quelque chose qui luy touche de plus pres.
    \
        Ex sua quisque parte. Cic. Chascun pour sa part.
    \
        Ex somno timere. Cels. Apres avoir dormi.
    \
        Ex superuacuo. Liu. Superfluement, Inutilement.
    \
        Ex ipsa re mihi incidit suspicio. Terent. Il me veint en souspecon, voyant la chose comme elle alloit.
    \
        Ex_tempore parare. Sallust. Sur le champ, Tout à coup, Sans y penser, Tout à l'heure mesme, Selon le temps, Selon que l'affaire le requiert.
    \
        Audiuimus alium non ab initio fecisse, sed ex tempore aliquo confecisse. Cic. On nous raconte d'un autre qui au commencement ne souloit point faire de papier journal, qui neantmoins dés quelque temps apres en feit.
    \
        Ex illo tempore. Virgil. Depuis ce temps là.
    \
        In quibus officium ex tempore quaeritur. Cic. Selon le temps.
    \
        Ex_templo. Liu. Soubdainement, Incontinent, Tantost.
    \
        Ex toto. Plin. Du tout, Totalement.
    \
        Ex_transuerso quidam adortus transfigit. Liu. De costé, De travers, A la traverse. \ Ex tuto. Liu. Seurement, En seureté.
    \
        Ex vano. Liu. En vain.
    \
        Ex verbis tuis. Plaut. Selon que tu dis, A te ouir parler.
    \
        Celebrare facta alicuius ex veritate. Tacit. Au vray, Selon la verité.
    \
        Ex vero nomine vocor Robertus. Plautus. Mon vray nom est Robert.
    \
        Venire ex gratia in inuidiam. Plin. iunior. Venir de grace et credit à estre hay.
    \
        Ex summis opibus, viribusque vsque experire, nitere. Plaut. Tasche de tout ton povoir, et de toute ta force.
    \
        Illud accidit valde ex voluntate. Cic. Selon mon vouloir.
    \
        Ingredi aliquid ex voluntate alterius. Quintil. Du vouloir.
    \
        Vocare panem ex iure hesterno. Terent. Mouillé et trempé au brouet du jour de devant.
    \
        Ex voto. Plaut. Suyvant le veu, Par le veu.
    \
        Ex vino vacillantes. Quintil. D'avoir trop beu.
    \
        Ex vtero. Plaut. Dés qu'il estoit encore au ventre de sa mere.
    \
        Ex vsu tuo est. Plaut. C'est pour ton prouffit.

    Dictionarium latinogallicum > ex

  • 9 expono

    expōno, ĕre, pŏsŭi, pŏsĭtum - tr. -    - parf. arch. exposivit, Plaut. Cas. 853; part. sync. expostus, Cato. Agr. 151, 2 ; Virg. En. 10, 694. [st1]1 [-] mettre hors, mettre en vue, étaler, exposer, présenter, proposer.    - argentum exponere, Cic. Verr. 4, 62: exposer de l'argenterie.    - cf. Verr. 4, 35 ; Mur. 75.    - exponere herbam in sole, Col. 12, 28, 1: étaler de l'herbe au soleil.    - factum expositum ad imitandum, Cic. Phil. 2, 114: acte proposé à l'imitation.    - expositā ad exemplum nostrā re publicā, Cic.Rep. 1, 46: en offrant notre pays pour modèle.    - exponere alicujus vitam in oculis conspectuque omnium, Cic. Caecil. 27: exposer la vie de qqn aux yeux, aux regards de tous.    - puerum exponere, Liv. 1, 4, 5: exposer un enfant.    - ad Tiberim exponi, Cic. Rep. 2, 4: être exposé sur les bords du Tibre. [st1]2 [-] déposer (sur le rivage), débarquer.    - exercitum exponere, Caes. BG. 5, 9, 1: débarquer une armée.    - ex navibus (navibus) milites exponere, Caes. BG. 4, 37, 1; 5, 23, 4; BC. 3, 111.: débarquer des soldats.    - exponere milites in terram, Caes. BC. 3, 23, 2: débarquer des soldats sur le rivage.    - in litore expositus, Suet. Caes. 4: débarqué sur le rivage.    - cf. Liv. 26, 17, 2 ; 28, 44, 10; Nep. Them. 8, 7 (avec ad Caes. BC. 3, 6, 3 ; avec abl. seul Caes. BC. 3, 29, 3).    - quartā vix demum exponimur horā, Hor. S. 1, 5, 23: nous ne débarquons qu'à la quatrième heure à peine. [st1]3 [-] étendre à terre, jeter par terre.    - paene exposivit cubito, Plaut. Cas. 853: elle a failli me mettre par terre d'un coup de coude.    - si propter necessitatem adversae tempestatis expositum onus fuerit, Dig. 39, 4, 16, § 8: si, contraint par une malencontreuse tempête, on a jeté la cargaison par-dessus bord... [st1]4 [-] tenir une somme à la disposition de qqn.    - exponere alicui de DCCC, Cic. Att. 5, 4, 3: être à la disposition de qqn (se découvrir pour qqn) pour huit cent mille sesterces. [st1]5 [-] exposer à, livrer à la merci de.    - ad ictus expositus, Liv. 9, 35, 6: exposé aux coups.    - ne inermes provinciae barbaris nationibus exponerentur, Tac. H. 3. 5: pour ne pas laisser les provinces exposées sans défense à la merci des barbares.    - exponere nomen Dei, Lact. 1, 7: déshonorer le nom de Dieu.    - exponere exercitum hosti, Flor. 3, 11: livrer l'armée à l'ennemi.    - piscibus beluisque,” Petr. 115:. [st1]6 [-] exposer par écrit, par la parole, expliquer.    - exponere rem breviter, Cic. Cat. 3, 3: exposer un fait brièvement.    - exponere res quemadmodum gesta sit, Cic. Amer. 14: exposer comment une affaire a été menée.    - exposuit quid iniquitas loci posset, Caes. BG. 7: il leur expliqua de quelle importance était le désavantage de la position.    - vobis exponam, quid de quaque re sentiam, Cic. de Or. 1, 227: je vais vous dire ce que je pense sur chaque question.    - absol. exponere de aliqua re, Cic. Rep. 1, 41 ; de Or. 1, 102: faire un exposé sur une chose, traiter une question.    - exponere + prop. inf.: exposer que.    - cf. Cic. Div. 199; Tusc. 1, 26. [st1]7 [-] reproduire, rapporter (un discours, une conversation, etc.)    - in illo sermone qui est expositus in Bruto, Cic. Or. 23: dans cet entretien qui est rapporté dans le Brutus.    - capita exposita nec explicata, Cic. Br. 164: chapitres reproduits sans développement.
    * * *
    expōno, ĕre, pŏsŭi, pŏsĭtum - tr. -    - parf. arch. exposivit, Plaut. Cas. 853; part. sync. expostus, Cato. Agr. 151, 2 ; Virg. En. 10, 694. [st1]1 [-] mettre hors, mettre en vue, étaler, exposer, présenter, proposer.    - argentum exponere, Cic. Verr. 4, 62: exposer de l'argenterie.    - cf. Verr. 4, 35 ; Mur. 75.    - exponere herbam in sole, Col. 12, 28, 1: étaler de l'herbe au soleil.    - factum expositum ad imitandum, Cic. Phil. 2, 114: acte proposé à l'imitation.    - expositā ad exemplum nostrā re publicā, Cic.Rep. 1, 46: en offrant notre pays pour modèle.    - exponere alicujus vitam in oculis conspectuque omnium, Cic. Caecil. 27: exposer la vie de qqn aux yeux, aux regards de tous.    - puerum exponere, Liv. 1, 4, 5: exposer un enfant.    - ad Tiberim exponi, Cic. Rep. 2, 4: être exposé sur les bords du Tibre. [st1]2 [-] déposer (sur le rivage), débarquer.    - exercitum exponere, Caes. BG. 5, 9, 1: débarquer une armée.    - ex navibus (navibus) milites exponere, Caes. BG. 4, 37, 1; 5, 23, 4; BC. 3, 111.: débarquer des soldats.    - exponere milites in terram, Caes. BC. 3, 23, 2: débarquer des soldats sur le rivage.    - in litore expositus, Suet. Caes. 4: débarqué sur le rivage.    - cf. Liv. 26, 17, 2 ; 28, 44, 10; Nep. Them. 8, 7 (avec ad Caes. BC. 3, 6, 3 ; avec abl. seul Caes. BC. 3, 29, 3).    - quartā vix demum exponimur horā, Hor. S. 1, 5, 23: nous ne débarquons qu'à la quatrième heure à peine. [st1]3 [-] étendre à terre, jeter par terre.    - paene exposivit cubito, Plaut. Cas. 853: elle a failli me mettre par terre d'un coup de coude.    - si propter necessitatem adversae tempestatis expositum onus fuerit, Dig. 39, 4, 16, § 8: si, contraint par une malencontreuse tempête, on a jeté la cargaison par-dessus bord... [st1]4 [-] tenir une somme à la disposition de qqn.    - exponere alicui de DCCC, Cic. Att. 5, 4, 3: être à la disposition de qqn (se découvrir pour qqn) pour huit cent mille sesterces. [st1]5 [-] exposer à, livrer à la merci de.    - ad ictus expositus, Liv. 9, 35, 6: exposé aux coups.    - ne inermes provinciae barbaris nationibus exponerentur, Tac. H. 3. 5: pour ne pas laisser les provinces exposées sans défense à la merci des barbares.    - exponere nomen Dei, Lact. 1, 7: déshonorer le nom de Dieu.    - exponere exercitum hosti, Flor. 3, 11: livrer l'armée à l'ennemi.    - piscibus beluisque,” Petr. 115:. [st1]6 [-] exposer par écrit, par la parole, expliquer.    - exponere rem breviter, Cic. Cat. 3, 3: exposer un fait brièvement.    - exponere res quemadmodum gesta sit, Cic. Amer. 14: exposer comment une affaire a été menée.    - exposuit quid iniquitas loci posset, Caes. BG. 7: il leur expliqua de quelle importance était le désavantage de la position.    - vobis exponam, quid de quaque re sentiam, Cic. de Or. 1, 227: je vais vous dire ce que je pense sur chaque question.    - absol. exponere de aliqua re, Cic. Rep. 1, 41 ; de Or. 1, 102: faire un exposé sur une chose, traiter une question.    - exponere + prop. inf.: exposer que.    - cf. Cic. Div. 199; Tusc. 1, 26. [st1]7 [-] reproduire, rapporter (un discours, une conversation, etc.)    - in illo sermone qui est expositus in Bruto, Cic. Or. 23: dans cet entretien qui est rapporté dans le Brutus.    - capita exposita nec explicata, Cic. Br. 164: chapitres reproduits sans développement.
    * * *
        Expono, exponis, penul. prod. exposui, expositum, penul. corr. exponere. Plaut. Mettre hors.
    \
        Exponere in terram copias. Liu. Mettre à terre.
    \
        Exponere exercitum in Africam. Liu. Mettre hors des navires en la terre d'Afrique.
    \
        Exponere in sole foenum vt siccescat. Columel. Mettre au soleil et estendre.
    \
        Aduehere frumentum et exponere. Cicero. Mettre en vente, Exposer en vente.
    \
        Exponere vasa. Cic. Desployer un buffet.
    \
        Expositum factum ad imitandum. Cicero. Proposé et baillé pour exemple.
    \
        Exponere. Terent. Mettre à l'adventure.
    \
        Exposita prouincia ad praedandam. Cicero. Abandonnee en proye.
    \
        Expositum me dentis arbitrio animal. Colum. Abandonné.
    \
        Exposita mors victo. Cic. Apprestee, Presentee.
    \
        Exponere. Cicero. Exposer, Declarer, Dire clerement, Donner à congnoistre et à entendre.
    \
        Exponam vobis breuiter quid hominis sit. Cic. Je vous declareray en peu de parolles quel homme c'est.
    \
        Ex memoria aliquid exponere. Cic. Exposer par coeur.
    \
        Crimina alterius exponere. Cic. Narrer, Reciter.

    Dictionarium latinogallicum > expono

  • 10 impetus

    impetŭs, ūs, m. [in + peto] [st1]1 [-] mouvement qui pousse en avant, élan, impétuosité, mouvement violent, fougue, rapidité, violence.    - animalia quaedam impetum habent, Sen.: certains animaux peuvent se porter librement en avant.    - cursum habent quaedam (signa) et impetum, Quint.: certaines statues présentent l'attitude de personnes qui courent, qui se portent en avant.    - impetum capere: prendre son élan.    - impetum facere in aliquem, in aliquid: se jeter sur qqn, sur qqch.    - magno impetu tetendit ad Domitium, Caes. BC. 3: il marcha en toute hâte contre Domitius.    - magno impetu oppidum oppugnare: attaquer vivement une ville.    - impetus C. Gracchi, Tac.: la fougue de C. Gracchus.    - uno impetu potare, Plin.: vider (la coupe) d'un seul trait. [st1]2 [-] choc, charge, attaque violente, assaut, élan.    - impetum excipere (facere, sustinere, ferre): soutenir une attaque (un assaut).    - impetum alicujus reprimere (frangere, retardare): réprimer l'élan de qqn.    - primo impetu, Caes.: au premier choc.    - continenti impetu, Caes.: d'un élan soutenu.    - fit impetus, Cic.: on se précipite. [st1]3 [-] accès, crise, paroxysme (d'une maladie).    - impetus febris, Cels.: paroxysme de la fièvre.    - impetus podagrae, Plin.: attaque de goutte.    - impetus pituitae in facie, Plin.: éruption de pustules au visage. [st1]4 [-] mouvement rapide, violence (des flots, du vent, de la flamme), cours rapide, pression (d'un poids), vivacité.    - magno impetu erumpentes fluvii, Sen.: fleuves roulant avec une grande impétuosité. [st1]5 [-] violence (d'une passion), élan, enthousiasme, vif désir, envie, fougue, emportement; instincts (au plur.).    - Bessus occidendi protinus regis impetum ceperat, Curt.: Bessus avait conçu l'affreux dessein de tuer sur-le-champ le roi.    - impetus est mihi + inf. Ov.: j'ai le vif désir de, je brûle de, il me tarde de.    - cum indomitos impetus volgi cohibere non possit, Cic. Rep. 1: puisqu'on ne peut contenir les emportements sans frein de la foule.    - da spatium tenuemque moram, male cuncta ministrat impetus, Stat.: diffère un moment, la précipitation est un guide funeste.    - animalia, quae habent suos impetus, Cic. Off. 2: les animaux qui ont leurs propres instincts. [st1]6 [-] inspiration, enthousiasme.    - divinus impetus, Cic.: élan divin, inspiration divine, enthousiasme sacré.    - sacer impetus: élan divin, enthousiasme sacré.
    * * *
    impetŭs, ūs, m. [in + peto] [st1]1 [-] mouvement qui pousse en avant, élan, impétuosité, mouvement violent, fougue, rapidité, violence.    - animalia quaedam impetum habent, Sen.: certains animaux peuvent se porter librement en avant.    - cursum habent quaedam (signa) et impetum, Quint.: certaines statues présentent l'attitude de personnes qui courent, qui se portent en avant.    - impetum capere: prendre son élan.    - impetum facere in aliquem, in aliquid: se jeter sur qqn, sur qqch.    - magno impetu tetendit ad Domitium, Caes. BC. 3: il marcha en toute hâte contre Domitius.    - magno impetu oppidum oppugnare: attaquer vivement une ville.    - impetus C. Gracchi, Tac.: la fougue de C. Gracchus.    - uno impetu potare, Plin.: vider (la coupe) d'un seul trait. [st1]2 [-] choc, charge, attaque violente, assaut, élan.    - impetum excipere (facere, sustinere, ferre): soutenir une attaque (un assaut).    - impetum alicujus reprimere (frangere, retardare): réprimer l'élan de qqn.    - primo impetu, Caes.: au premier choc.    - continenti impetu, Caes.: d'un élan soutenu.    - fit impetus, Cic.: on se précipite. [st1]3 [-] accès, crise, paroxysme (d'une maladie).    - impetus febris, Cels.: paroxysme de la fièvre.    - impetus podagrae, Plin.: attaque de goutte.    - impetus pituitae in facie, Plin.: éruption de pustules au visage. [st1]4 [-] mouvement rapide, violence (des flots, du vent, de la flamme), cours rapide, pression (d'un poids), vivacité.    - magno impetu erumpentes fluvii, Sen.: fleuves roulant avec une grande impétuosité. [st1]5 [-] violence (d'une passion), élan, enthousiasme, vif désir, envie, fougue, emportement; instincts (au plur.).    - Bessus occidendi protinus regis impetum ceperat, Curt.: Bessus avait conçu l'affreux dessein de tuer sur-le-champ le roi.    - impetus est mihi + inf. Ov.: j'ai le vif désir de, je brûle de, il me tarde de.    - cum indomitos impetus volgi cohibere non possit, Cic. Rep. 1: puisqu'on ne peut contenir les emportements sans frein de la foule.    - da spatium tenuemque moram, male cuncta ministrat impetus, Stat.: diffère un moment, la précipitation est un guide funeste.    - animalia, quae habent suos impetus, Cic. Off. 2: les animaux qui ont leurs propres instincts. [st1]6 [-] inspiration, enthousiasme.    - divinus impetus, Cic.: élan divin, inspiration divine, enthousiasme sacré.    - sacer impetus: élan divin, enthousiasme sacré.
    * * *
        Impetus, huius impetus, pen. corr. Plaut. Grand randon, Impetuosité, Vehemence, Effort, Envahie.
    \
        Primo impetu. Plin. iunior. Au premier assault, De la premiere envahie, De la premiere poincte.
    \
        Impetus animi. Plin. Cic. Vehemence de coeur.
    \
        Impetus pituitae. Celsus. Impetueuse fluxion de, etc.
    \
        Sceleratus impetus delendi imperii. Cic. Meschant vouloir et entreprinse de, etc.
    \
        Impetum capere in aliquem. Plin. Se jecter sur aucun de grande roideur.
    \
        Cepisse impetum Flauius ferebatur, in scena Neronem aggrediendi. Tacit. On disoit que Flavius fut une fois deliberé d'assaillir Nero, etc.
    \
        Contundere impetus alicuius. Horat. Rompre.
    \
        Impetum dare. Liu. Assaillir impetueusement, Donner dedens les ennemis, Courir de grand force et grand randon dedens les ennemis.
    \
        Impetum dare. Quintil. Esmouvoir, Inciter, Donner roideur et vigueur.
    \
        Impetum excipere. Caesar. Recevoir, Soustenir le choc.
    \
        Feros impetus exuere. Seneca. Laisser.
    \
        Impetum facere. Cic. Venir contre quelque chose de grande roideur, De toute sa force par maltalent.
    \
        Impetum facere in agros inimicorum. Liu. Faire ravage, Faire courses.
    \
        Impetum facere in bona et fortunas alicuius. Cic. Faire effort, Se fourrer és biens d'aucun.
    \
        Incurrere caeco impetu in aliquem. Cicero. Luy courir sus à l'estourdi, sans regarder comment, ne qu'il en adviendra.
    \
        Percellere impetu aliquem, et irruere in eum. Cic. Choquer contre aucun de grand randon et de grande force.
    \
        Fuit impetus illi in medios rogos ire. Ouid. Il s'efforcea, Il se mist en son effort de se jecter, etc. Il se delibera de, etc.
    \
        Sumere impetum. Quintil. Comme celuy qui recule pour mieulx saillir, Reprendre force et roideur.
    \
        Rex impetu animorum vtendum ratus, secunda vigilia castra mouit. Liu. Ce pendant qu'ils estoyent deliberez. B.
    \
        Impetus in oratione. Cic. Vehemence.
    \
        Impetu vno. Plin. Tribus congiis epotis vno impetu. Tout d'un coup, Tout d'un traict, D'une haleine.

    Dictionarium latinogallicum > impetus

См. также в других словарях:

  • donner — [ dɔne ] v. <conjug. : 1> • 842; lat. donare « faire un don » I ♦ V. tr. REM. Donner, ayant pour complément un subst. qui désigne une action, équivaut généralt au verbe d action. Donner congé (⇒ congédier) , une réponse (⇒ répondre) , un… …   Encyclopédie Universelle

  • donner — DONNER. v. a. Faire don, faire présent à quelqu un, le gratifier de quelque chose. Donner libéralement. C est un homme qui donne tout ce qu il a. Il donne tout son bien aux pauvres. Donner quelque chose pour étrennes. Donner les étrennes. Donner… …   Dictionnaire de l'Académie Française 1798

  • donner — Donner. v. a. Faire don, faire present, gratifier quelqu un de quelque chose. Donner liberalement. c est un homme qui donne tout ce qu il a. il donne tout son bien aux pauvres. donner quelque chose en estreines. donner les estreines. donner une… …   Dictionnaire de l'Académie française

  • donner — (do né) v. a. 1°   Faire don ou donation. 2°   accorder. 3°   procurer. 4°   causer, être cause de. 5°   communiquer, transmettre. 6°   donner la vie. 7°   faire le sacrifice de. 8°   remettre. 9°   attribuer, supposer. 10°   donner pour, vouloir …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • DONNER — v. a. Faire don à quelqu un de quelque chose, l en gratifier, lui en transmettre gratuitement la propriété ou la jouissance. Donner de l argent, une terre, une maison. Donner en toute propriété. Il lui donna une fort belle dot. C est un homme qui …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)

  • DONNER — v. tr. Mettre à la disposition de quelqu’un, sans rétribution, une chose que l’on possède ou dont on jouit pour que lui même en ait la propriété. Donner de l’argent, une terre, une maison. Donner en toute propriété. Il lui donna une fort belle… …   Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)

  • coup — (kou ; le p ne se prononce pas et ne se lie pas : un kou audacieux ; coup se comporte comme loup, où le p ne se lie jamais ; au pluriel, l s se lie : des kou z audacieux ; Bèze, au XVIe siècle, remarque que le p se prononce au singulier et non au …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • coeur — (keur) s. m. 1°   Organe qui meut le sang. 2°   la poitrine. 3°   l ensemble des facultés affectives et des sentiments moraux. 4°   mémoire des sentiments. 5°   sens moral, conscience. 6°   tempérament moral. 7°   la pensée intime, les… …   Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré

  • Jacques Coeur — Jacques Cœur Jacques Cœur Buste de Jacques Cœur (Statue à Bourges) Nom de naissance Jacques Cuer ou Cueur …   Wikipédia en Français

  • L'Arrache-coeur — L Arrache cœur Dernier roman signé Boris Vian, L Arrache cœur est publié en 1953. Il était conçu comme le premier volet d une trilogie intitulée Les Fillettes de la reine, qui n a jamais vu le jour. L Arrache cœur est un roman où se mêlent la… …   Wikipédia en Français

  • émotion — nf. ÉMÔCHON (Aix, Albanais.001, Arvillard, St Pierre Alb., Table). E. : Émoi. A1) choc émotionnel : kou u keû(r) <coup au coeur> (001 | Bogève) B1) v. , faire éprouver (à qq.) une grande émotion (de frayeur, de répugnance), glacer le sang à …   Dictionnaire Français-Savoyard

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»